Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 23-05-2022

sik

betekenis & definitie

1) (1948, vero.) (spoorw.) bijnaam van een (rangeer)locomotief. Wellicht spottend over de kleine afmetingen. De 'sikkenbaas' was de locomotiefbestuurder.

• Alle aardappelen worden aangevoerd per spoor en schip. Bijna dagelijks komen extra treinen niet aardappelen Harlingen binnenrollen. De 'rangeerlocomotief (in het havenjargon „de Sik" genoemd) heeft de hele dag werk om te zorgen voor aan- en afvoer van wagons. (Harlinger courant, 23/04/1948)
• Als kleinste vertegenwoordiger van de diesellocomotief staat nog opgesteld een „Kleinlokomotive", volgens ons spoorwegjargon een „sik". (Rail en weg, Volumes 24-26. 1951)
• De snelheid van de locomotief was bij het naderen van het kruispunt ongeveer twintig tot vijf en twintig kilometer. Door de botsing geraakte de luchtinstallatie van de locomotief onklaar, zodat een sik van de Nederlandse spoorwegen er aan te pas moest komen om het gevaarte achteruit te trekken. (Nieuwsblad van het Noorden, 01/10/1957)
• Het zal wel niet uw taak zijn om iets op wielen te conserveren op het moment dat het als versleten of overcompleet personeel wordt afgedankt en u meent waarschijnlijk dat het voldoende is dat van de 127 sikken die nu nog rondrijden in Nederland er straks één in de was wordt gezet in het Utrechtse Spoorwegmuseum, ach weet u veel van iets dat niet op heipalen staat... (de Volkskrant, 11/01/1986)
• Met een sik de baan opgaan: onderhoud (gaan) plegen aan de spoorbaan met behulp van een kleine locomotief die daar speciaal voor gemaakt is. (Wim Daniëls: Werk-woorden. Foempen. Bram-pijn en andere bijzondere woorden in bedrijven en instellingen. 1997)
• Van Hasseld reed op een locomotiefje dat hij ‘de Sik’ noemde het kamp in, en hij had uitgelegd hoe het ding grofweg functioneerde. De Sik. Een term die hij direct had onthouden. (Steffie van den Oord: Westerbork Girl. 2008)

2) (1980+) (Amsterdam, schol.) leuk.

• Sik! leuk! Hierbij wordt ook het gebaar van sik-strijken gemaakt. (Subtaal van jongeren in het Parool, 25/11/1989, volgens de krant op dat moment alweer verouderd)

3) (1991) (mar.) betaalmeester.

• (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke marine. 1991)

4) (1914) (sold.) paard.

• Sik: paard. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1914)

< >