Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-08-2023

schragen

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Barg.) (lange) benen. 'Aan zijn schragen trekken': weglopen; vluchten. Ook: 'de schragen nemen'. Voor benen kent de volkstaal talrijke syn.: baanders*; benenwerk*; fietsen*; kuierlatten*; looplatten*; onderdanen*; onderstel*; onderwerk*; ooievaarsstrengen*; pannenlatten*; pikkels*; staanders*; stelten*; strontschragen*; stutten*.

• Schragen, (barg.), beenen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Kenne se onder me schrage ferbrande!... krijschte ze nog opgewondener,... 'n kataas!... 'n del!... heb d'r geen huis!... is d'r afgelooid! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Het Bargoensch bevat voorts een groot aantal zoogenaamde "beeldende" woorden en plastische uitdrukkingen, b.v. zitterik (stoel), hoogerik (zolder), dieperik (kelder), mauwerik (kat), vliegerik (vogel), naar een in de dieventaal zeer gebruikelijke manier van woordvorming, alle naar één model geknipt; schragen (beenen), luisterlap (oor), huidje of velletje (jas), knappert (pistool), huishouder (tang), fok (bril), kopzorg (getob, vgl. hartzeer). (het Centrum, 24/12/1919)
• Frans zag zijn lange schragen trillen van ingehouden woede. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Jao, die Golfers gaf sjoege. Die hat an se schraoge motte trekke. (Nono: Amsterdammers. 1927)
• skroage, benen, Smis 1939. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)