Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-03-2023

schobbejak

betekenis & definitie

(17e eeuw) (scheldw.) gemene vent; schoft. Mogelijk een samenstelling met het zestiende eeuwse ‘scobbe’ (schurft). Ook een ontlening aan het Nederduits (schubjack) valt niet uit te sluiten. Van oorsprong Amsterdams? Jan Berns & Jolanda van den Braak (Amsterdams. Taal in stad en land. 2002) vermelden ‘skobbiejakke’: schoften.

• 't Is een schobbejak. Dat is een schurfde jakhals, een maat van Ian Rap. Ziet de Fakkel, bladz 326. Ziet daar ook van hondsvot, een vuile en verachtelyke smaadnaam, bladz. 147. in Hond. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel II. 1727)
• ‘Hij heef de eer gehad om voor de keizer der Russe te mannevrere. Deuze jonge jufvrouw, is ook nooit of nimmer overtroffe geworde, en dut jongetje - op zij schobbejak! - dut jongetje, twee jaren oud, doet toere en maneuvres daar 'n mens verstomd van zel staan. (J.J. Cremer: Betuwsche novellen. 1856)
• Deuze jonge jufvrouw, is ook nooit of nimmer overtroffe geworde, en dut jongetje - op zij schobbejak! - dut jongetje, twee jaren oud, doet toere en maneuvres daar 'n mens verstomd van zel staan. (J. J. Cremer: Betuwsche novellen. 1860)
• Schob, v. zie Schub. *-bejak, m. (-ken), deugniet, bedelbrok, schooijer. *-bejakken, bw. ow. gel. afjakkeren; mishandelen; den deugniet spelen. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
• De agent, niemand anders dan de boer van Willems ‘kaante’ mompelde onophoudelijk nijdig niets anders dan: ‘skobbejak, zoo'n gladdakker, zich veur een boer uut te gèven!’ (Willem Roda: Eli Heimans.1889)
• De reeder Monsen is een schobbejak van de ergste soort. (de Groene Amsterdammer, 10/04/1892)
• De ontvanger van aalmoezen kan een schobbejak zijn... hij is het niet altijd. (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• Weg, schobbejak, of ik zal jòù dooden! (A.C.C. de Vletter: Paljas. 1902)
• ‘Wacht maar, schobbejak, de meester zal u wel arrangeeren, en u de ooren van den kop trekken!’ (Reimond Stijns: Hard labeur. 1904)
• Vroeger was je alleen maar een schobbejak van nature, een werktuigelijke schurk -nu ben je een zelfbewuste schurk en dientengevolge een artist. (de Groene Amsterdammer, 26/11/1905)
• ‘Schobbejak!’, brulde Pass' op z'n Hollandsch, terwijl de soldaten hem meesleurden, ‘als ik je ooit weer ontmoet dan zal ik nog een rekeningetje met je vereffenen voor achterstallig gidsloon, plus een rijtoer door Siberië. (Jan Feith: De reis om de wereld in veertig dagen of De zoon van Phileas Fogg. 1908)
• (Alfons de Cock: Spreekwoorden en zegswijzen: afkomstig van oude gebruiken en volkszeden. 1908)
• ... terwijl de vraag van Griet, wat L.S. beteekende, hem in razende verlegenheid had gebracht. Griet had toen zelf de oplossing gevonden en had gezegd, dat het wel ‘Lamme Schobbejakken’ zou beduiden, waarop Eddy boos was geworden en mopperend weg was geloopen. (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Dat zullen wij eens zien! Kadelooper! Schobbejak! Bandiet! (C. de Kinder: De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees. 1920)
• ... die Mourier was 't doodtrappen niet waard, die was 'n doorgewinterde schobbejak ... (Herman Heijermans: Vuurvlindertje. 1925)
• Zulke schelmen en schobbejakken, verschoppelingen van het lot, die in het hoekje leven/waar de slagen vallen, zijn door de volksverbeelding vaak ver/heven tot heroïsche figuren. (Kees van Bruggen: Rideamus. In: De Gids. 1933. Deel 1)
• Ik zag door het luikie hoe ze door die laffe schobbejak werd tegengehouden. (Willem van Iependaal: Onder de pannen. 1952)
• Jou wordt maar één ding gevraagd, schobbejak. (Theun de Vries: Het meisje met het rode haar. 1956)
• Wat! schobbejak, heeft de wacht je niet opgepakt onder dat boevengezelschap? (Victor Hugo: De klokkenluider van de Notre Dame. Ned. vertaling 1966)
• Schobbejak, denken jullie dan nooit aan je medemensen? (Abel J. Herzberg: Drie rode rozen. 1975)
• Achteraf kon hij zichzelf wel voor de kop slaan, dat hij die schobbejakken niet buiten Karemoe in de oetan had afgezet om ze na donker weer op te halen. (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog en andere verhalen. 1978)
• Haar hand blijft rusten op Roasalind’s nek. ‘Schobbejak!’ zegt ze. (Maartje Luccioni: De gebalde vrouw. 1986)
• We zullen hem vinden, de schobbejak. (Belcampo: Pandora’s Album. 1989)
• Verdwenen huisraad, buitensporige huurkosten en bedenkelijke gratie- verlening - amper drie weken na zijn afscheid staat ex-president Clinton te boek als een schobbejak. (NRC Handelsblad, 12/02/2001)