Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-04-2021

schmieren

betekenis & definitie

(1936) (ton.) nonchalant, slordig, erg op effect, minderwaardig spelen. Ook: Opzettelijk de voorstelling verstoren door medespelers aan het lachen te maken. Wellicht ontleend aan het Rotwelsch, maar reeds in 1840 in het Berlijnse Jiddisch gebruikelijk. 'Schmiere' betekende: een groep rondtrekkende acteurs van laag allooi. Uit Jidd. semirah (gezang, spel).

• Leeuwke is een afgevoerd en uit zijn sleurbestaan gerukt ambtenaartje, dat terecht komt in een wereld van werkloozen, wachtgeldtrekkers en schmierende toneelspelers. (de Groene Amsterdammer, 26/12/1936)
• Economische moeilijkheden dwongen hen echter al te vaak water in hun wijn te doen, te zeer tegemoet te komen aan de wansmaak van een artistiek slecht opgevoed publiek en te gaan 'schmieren'. (Maurits Dekker: Amsterdam bij gaslicht. 1949)
• ‘Deze troep is nogal Schmiere,’ zei ze. Ik zou liever gestorven zijn dan haar om uitleg van het mij onbekende woord te vragen, ik begreep dat het misprijzend was en het kostte mij de grootste inspanning mijn bewondering in toom te houden voor alles wat er op het toneel gebeurde, want dat was niet gering. (Ida Simons: Een dwaze maagd. 1959. Heruitgave 2014)
• Maar ook de schepping schmiert wel eens. (Simon Carmiggelt: Mijn moeder had gelijk. 1969)
• Wat dat schmieren betreft, ik zie schmieren als een vorm van op het toneel gein maken met elkaar. Dat doe je dan door anderen met plotselinge gekke gebaren of van de tekst afwijkende woorden aan het lachen proberen te maken, terwijl je zelf geen spier vertrekt. (Albert Mol: Het doek viel te vroeg. 1977)
• Schmieren. Opzettelijk de voorstelling verstoren door medespelers aan het lachen te maken. (Trevor R. Griffiths / Ton van Beek: Theater maken. Complete handleiding voor spel en techniek. 1986)
• De homo schmiert, omdat hij nergens bestaat, behalve in het oog van de geschiedenismakende hetero. (Frans Kellendonk: Mystiek lichaam. 1986)
• We schmierden bij het leven. (Remco Campert: Eetlezen. 1987)
• Ze kent die types, beetje schmieren, mooie verhalen... (Wim Kayzer: Onfatsoenlijke herinneringen. 1988)
• Ik heb je wel gehoord, ouwehoer, met je geschmier. (A.F. Th. Van der Heijden: Het leven uit een dag. 1988)
• Premier Lubbers schmierde er de afgelopen dagen lustig op los. (het Parool, 12/10/1991)
• Dit soort schrijvers mag niet bedriegen en schmieren. (NRC Handelsblad, 07/10/1994)
• Romeyn blonk uit in een duivels schmieren …. (Joost Zwagerman: Landschap met klein vuil. 2001)
• Ik vind, een optreden is een optreden, ook als het maar op een straatfeest is. Geiten kan altijd nog. Ik zei: ''Dat ga je zaterdag toch niet doen, hè? Dat is schmieren en dat is verkeerd. Het lied is serieus en van zichzelf al leuk genoeg.'' (het Parool, 20/07/2002)
• Heerlijk een beetje dollen en schmieren, dat doen we toch het liefst? (Robert Anker: Een soort Engeland. 2003)
• (Rob Klinkenberg: Drie kluiten op een hondje. Klein lexicon van het theater. 2005)
• Net als Sonneveld hield Jos enorm van schmieren. (Corry Brokken: Toegift. Memoires. In samenwerking met Jacqueline de Jong. 2009)
• Ko van Dijk was kampioen schmieren, in elk geval in die verhalen. (Just Enschedé: Rock & Roll Cabaret. Mijn jaren met Bram Vermeulen en Freek de Jonge. 2014)
• Daarop barstte ik vals in schmierend huilen uit. Maar mijn theatrale gejank deed mijn vader ook blijkbaar niet veel. (Pam Emmerik: Wie het paradijs verdragen kan. 2014)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• Een literair agent. Zucht. Daar droom ik wel eens van. Zo’n knappe strenge man in huis die mij een beetje in de gaten houdt. Of ik niet ga schmieren. (Johanna Geels: Ongearticuleerd gorgelen. 2015)
• Daar was Wim Sonneveld, die uren achter elkaar ‘Moeder, ik wil bij de revue’ zong, met die schmierend-bekakte stem van hem. (Sylvia Witteman: We zijn hier niet in China. 2018)
• Willem Nijholt en Gerrie van der Klei schmieren aangepaste teksten op hun Cole Porter-succes You”re the Top …. (Jan Rot: O ja! 2019)