Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-02-2022

rit

betekenis & definitie

1) (1978) (sold.) afk. en aanspreekvorm van een ritmeester. Ook wel: ritjanus of ritjoekel.

• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat. 1978)
• (Leen Verhoeff: Soldatenwoordenboek. 1995)

2) (1975) (vnl. pol.) normale duur van iets dat men onderneemt.

• (Riemer Reinsma: Signalement van nieuwe woorden. 1975)
• (Riemer Reinsma: Neologismen. 1984)
• Het is onthullend om te zien hoe weinig er van het plan terecht is gekomen. Aan het einde van de rit bleek het bedrijfsresultaat van het GVB weliswaar positief te zijn, maar dat kwam vooral doordat het rijk met vele miljoenen guldens extra is bijgesprongen en door meevallers in de renteontwikkeling. (het Parool, 22/09/2001)
• Jammer dat wij pas aan het eind van de rit zijn geïnformeerd. (Trouw, 16/03/2002)