(17e eeuw, vero.) uithuizige vrouw.
• Neeltje quickbil ligt en goet,
Was schier heel den nacht op straten:
Danste daer met Ian goet bloet
Die 'er niet en wou verlaten… (Anoniem: Cupidoos Maegde-Kruyt. 1685)
• quikbil Sewel: ‘loopster’, oftewel ‘een uithuizige vrouw’; van kwikken ‘zich vlug bewegen’, dat ook zit in bijvoorbeeld kwikstaart. (Nicoline van der Sijs in Onze Taal. Jaargang 72. 2003)