1) (18e eeuw) (inf.) lesbische vrouw. Oorspronkelijk een Barg. term (een verkorting van lollepot), later meer en meer als geuzenterm voor militante feministen. Lollen was met gespreide benen het onderlijf warmen onder de rok boven een vuurpot. Heestermans (1980) citeert J.C. Weyerman (De voornaamste gevallen van den wonderlyken Don Quichot. 1746). 'Een pot uit balans' is een lesbienne op zoek naar een partner. 'Een pot als een huis' is een echte lesbienne.
• Gadverdamme, twee potten bij elkaar, zegt mijn buurman met diepe afschuw. (Rudolf Geel: De weerspannige naaktschrijver. 1965)
• Claudia, een Surinaamse pot... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966)
• Want in haar straffe, rode gezicht, dat ondanks de Mongolese jukbeenderen en de te platte neus sympathiek was door de openheid, las ik de mannelijke wereld van de pot. (Max Dendermonde: Inzake de liefde. 1967)
• Godsame krakepitten, is dat niezer een pot? (Harry Boting: Nog meer jatmous, 1967)
• Blijf met je tengels van mijn lijf, dikke vette pot! (Xaviera Hollander: De Happy Hooker. 1972)
• Potten! Vieze vuile potten! Ce sont lesbiennes! (Harry Mulisch: Twee vrouwen. 1975)
• Ten slotte heb ik een paar weken ziek gelegen bij de Dames Zus & Jet. Tot die twee met elkaar ruzie kregen over mij. Die potten! (Ischa Meijer: Een rabbijn in de tropen. 1977)
• Zo protesteert Rich met kracht tegen de gewoonte om flikkers en potten op één lijn te stellen. (Emma & Lodewijk Brunt: Het goede leven. 1981)
• Maar volgens mij is het een pot als een huis. (Vrij Nederland, 28/11/1987)
• Accepteert de vrouw het drankje uit beleefdheid, dan speelt ze de rol van nice girl, de potentiële echtgenote. Zegt ze dat de man moet opdonderen, dan is ze een pot. (de Groene Amsterdammer, 20/12/1995)
• Op het moment dat homoseksualiteit eindelijk een beetje normaal begon te worden, ging men claimen dat men heel anders, heel bijzonder was. En klopte men zich trots op de borst om zijn vermeende exclusiviteit. Scheldwoorden ('flikker', 'pot') werden geuzennamen, zwakte werd kracht. (De Groene Amsterdammer, 26/06/1996)
• ‘Je haar zit lullig,’ zegt Biene en neemt nog een hap. ‘Je lijkt wel een pot.’ (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• In zes jaar nooit klachten. Nooit, nou ja zelden een onvertogen woord, als we ruzie maakten schrokken we er allebei van, en ineens is ze weg en waarschijnlijk een pot geworden. (Willem Bijsterbosch: Van de wachters. 1997)
• Naar de hel met die pot in haar Bommeljasje. (Jeroen Brouwers: Geheime kamers. 2000)
• We zouden 'Dr. T & the Woman' bijna het etiket vrouwvijandig meegeven, ware het niet dat het script werd neergepend door... een vrouw! Waarschijnlijk een pot met haar op de kuiten. (Humo, 06/02/2001)
• Maaike is een pot. Als ik het niet dacht. Een lekkere pot, maar een pot. (de Telegraaf, 23/02/2002)
• De buren hebben vervolgens grote borden in de tuin geplaatst met teksten als 'We willen een gezin en geen potten erin.' (Vrij Nederland, 17/05/2003)
• Diverse vrienden van mij hebben gevreeën met dames die later pot werden en dat heeft hen toch lange tijd flink in de war gebracht. (Youp van ’t Hek: Hartjeuk en zieleczeem. 2004)
• Ik heb begrepen dat het leven van de wandelende Prozacpot Patty Brard ook een groot suc-ces is. (Youp van 't Hek in NRC Handelsblad, 10/04/2004)
‘Ik ben hier met vijf vriendinnen’, meldt Anitra. ‘Allemaal potten.’ (Bert van der Veer: Een vrouw in 188 dagen. 2010)
• Zou ze pot zijn, vraagt Otto zich af. Gouine, pot. (Hans Dagelet: De man met de vier o's. 2011)
• Mijn vrouw is weggelopen. Ik geloof dat ze het met een pot doet. (Lydia Rood: De kop van de pauw. 2011)
• In de Lange Niezel werkte Haagse Jopie, ook een pot. Jopie werkte in café Monico, dat was speciaal voor potten. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• Je kunt geen geheel nieuwe taal uitvinden om aan dominante taaluitingen te ontkomen, maar je kunt de ontwikkelingen van taalgebruik wel beïnvloeden. Zoals lesbiennes dat bijvoorbeeld deden door het woord ‘pot’, dat aanvankelijk een scheldwoord was, als geuzennaam te gebruiken. (Jannah Loontjens: Roaring nineties. 2016)
• Een pot is een negatieve typering van een lesbienne met een masculiene verschijning. Een vrouw in een tuinbroek, kort haar en een pakje shag in haar borstzak - het bekendste stereotype van de potteuze vrouw. Het woord stamt af van het Oudnederlandse ‘lollepot,’ een stenen pot die in de zeventiende en achttiende eeuw als verwarming werd gebruikt. ‘Lollen’ was het verwarmen van het onderlijf onder de rok bij de lollepot. (De Correspondent, 05/08/2017. Van bankhanglesbo tot skolioseksueel: 99 roze begrippen verklaard)
• De benaming pot is waarschijnlijk een verkorting van lollepot. Dat was een stenen pot met gaten in het deksel, waarin een vuurtje brandde. Vrouwen hurkten in de winter met gespreide benen over die gloedpot. In het allereerste Nederlands-Latijnse woordenboek, de Etymologicum teutonicae linguae, komt het werkwoord lollen al voor in deze betekenis. Die vrouwen verwarmden zich dus aan iets anders dan aan een man, schrijft het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. In het Bargoens, een vooral in Nederland gebruikte dieventaal, sloeg het woord op een vrouw 'die zich aan ontucht met vrouwen overgeeft.' Later werd het een grof scheldwoord. (De Standaard, 12/03/2018)
2) (1967) (drugs) meest gebruikelijke term voor marihuana. Komt van de Mexicaans-Indiaanse term potaguya. Een pothead is een marihuanaroker.
• Bij de groepen die zich distantiëren van de hierboven genoemde tienertalen is natuurlijk naast de klup duffe vogels die niet beter weten, de groep die rookt en snuift. Deze is meer thuis in termen als: wiet, stuf, hasj, pot, tri, en de consequenties daarvan: high, stoned, een trip maken. (Algemeen Handelsblad, 12/08/1967)
• Dat doet deugd om te vernemen buurman, ons volk zal dus aan pot geen gebrek lijden als de lange winteravonden daar zijn. (Remco Campert: Tjeempie! of Liesje in luiletterland. 1968)
• Hij voelt zich plotseling in eens ontzettend stoned! stoned van de pot. (Arie B. Hiddema: Kassa. 1971)
• Ginder uit hun hoekje, waar ze pot hadden gerookt, kwam Koos vandaan. (Louis Paul Boon: Als het onkruid bloeit. 1972)
• Men rookte 'pot', men 'draaide', men was 'weg'. (Louis Paul Boon: De meisjes van Jesses. 1973)
• Er moet een partij gras uit Antwerpen worden opgehaald. Dertig kilo Congopot. (Arie Visser: Het vangen van de draak. 1983)
• Als je het zo ver laat komen, beweren ze, dan verlies je de ambitie om nog iets anders met je leven te willen doen dan pot roken. (HP/ De Tijd, 21/10/1994)
3) (19e eeuw) (sold.) gevangenis. 'De pot indraaien', 'de pot inzitten': in de gevangenis belanden. Een pot is net als een doos (eveneens een slangterm voor `gevangenis') een bewaarplaats van iets.
• Pot, (k.m.a.), provoost. Pot, (mil.), arrestkamer. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Ja, hou nou maar gauw je smoel, anders douw 'k je de pot nog in; kijk die vent 'r x 's uitzien, 't is of-i zóo met z'n donder uit de beerput is gehaald. (L. H. Drabbe: Het dappere Hollandsche leger. 3e druk. 1904)
• Je weet, ik ben geen brave Hendrik, maar ik heb toch nooit in de pot gezeten, en als ze me nu gevangenzetten, dat zou verschrikkelijk zijn voor grootpa en voor de anderen. (Victor Ido: De paupers. 1915)
• Hou maar gauw je smoel, anders douw 'k je de pot nog in. (het Volk, 27/03/1915)
• Maar ook kan hij met acht „pond" worden opgeknapt, d.i. acht dagen provoost. Hij moet dan in de cel, de „patoet" (mogelijk in verband met „partuet"?) zijn vertier zoeken. Hij „draait" dan „de patoet in", of — wat hetzelfde is — wordt „de pot" of „de doos ingefrommeld"; of „de synagoge ingetrapt". (Van onzen tijd. Jaargang 18. 1917/ 1918)
• Ik dank het aan hém, dat ik niet in de pot zit! (Piet Bakker: Deining in Zwinderen. Ongedateerd)
• Wij zijn wel goede maatjes met de Republiek, maar voor kindermoord gaat zelfs een Indonesisch Unie-genoot levenslang de pot in. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• Als ik iets verwaarloos, ga ik de pot in. (Philip Mechanicus: Dépot. 1964)
• Ik geloof dat jij 't nog liever gesien had dat ik maar voorgoed in de pot zat! (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
•Hij komt voor de krijgsraad. Zes weken de pot in! (J.J. Voskuil: Bij nader inzien. 1963. 4de druk 1991)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
4) (1978) (sp.) (meestal in de verkleinvorm) wedstrijd, match. Bijv.: 'Gooi hem voor de pot.' Ook in de verbinding 'oefenpotje': oefenwedstrijd.
• Pot(je). Een potje voetbal: een voetbalwedstrijd. (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• 'Na mijn lange blessureperiode kijk ik toch met tevredenheid terug op dit toernooi,' concludeerde Jagerman. 'Dit mag dan een wat minder potje zijn geweest, ik voel toch dat het de goede kant uit gaat. (het Parool, 01/06/1991)
• 'Een verdomd mooie pot,' vond sectiebestuurder Van Hilten de voetbalinterland Nederland-Polen. (de Volkskrant, 17/10/1992)
• Als jongens noemden wij wat we na schooltijd deden geen voetballen maar een potje 'knaaien', een verbastering van knoeien en dus heel adequaat. (HP/ De Tijd, 04/02/1994)
• Tien dagen lang hadden ze naar overwegend saaie vrouwenpotjes zitten kijken, waarin twee tegenstandsters de bal vanaf de achterlijn naar elkaar toe sloegen en geduldig wachtten totdat de een of ander een fout maakte. (Trouw, 03/06/1994)
• Morgenochtend trainen, zondag Bloemendaal uit. Belangrijke pot. (Onno te Rijdt: Mores. 2001)
• Ik huiver bij entreeprijzen van dertig euro voor een potje van NAC of FC Utrecht. (HP/ De Tijd, 15/08/2003)
• Het potje vier-tegen-vier wordt een potje Rafael-Nando. (Jan Eilander: Rafael. 2004)
• Alles wat een beetje kon tennissen heeft inmiddels afgebeld en het gerucht gaat dat het muurtje als eerste is geplaatst. De nos gaat al die tweedehands potjes uitzenden. (Youp van 't Hek: Oelikoelie en andere goden. 2006)
• De bloedstollende pot tegen RKTSV (4-2) wordt namelijk gefilmd en van heerlijk partijdig commentaar voorzien. (www.GeenStijl.nl, 08/04/2010)
• De arena heelhuids bereiken alleen al! De eerste pot zit je in de catacomben uit, hoog en droog in de bestuurskamer, en zelfs daar overstemt het kabaal van de spreekkoren urenlang een normale conversatie. (Peter Smink: Grand Mal. 2010)
• PSV en Twente hebben het tot de finale geschopt en zullen elkaar treffen in een bomvolle Kuip. Voor ons is het ook een aantrekkelijke pot. (Yoeri Kievits: Rotterdam Hooligan. Leven met en sterven voor Feyenoord. 2012)
• Heb je Schalke tegen Bayern gezien, wat een pot, man. Hoe ze terug zijn gekomen van een 2-0 achterstand. (Auke van Stralen: Tankstelle. 2014)
• Het moet vooral niet nodig zijn om je nog op te winden over het voetbal, al moet Ajax dat laatste potje natuurlijk wel gewoon wínnen. (Menno Pot: Vak 127. 2014)
• U heeft het wellicht niet zo gemerkt, of juist wel, maar ik ben volkomen de kluts kwijt gezien de pot tegen Brazilië die ons wacht. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• De West-Duitsers zelf zagen de pot West tegen Oost nu juist wel zitten. (Giphart & Kluun: Het eeuwige gezeik. 2017)
• Het is de laatste thuiswedstrijd van het seizoen. Eigenlijk voetballen we nergens meer voor. Net als de rest van de potjes die we afgelopen seizoen hebben gespeeld. (Freek van Kraaikamp: Elitepauper. 2018)
• Als je voor 850 euro per persoon naar België-Liechtenstein hebt zitten koekeloeren is het toch klaar. Zeker als dat potje ook nog 0-0 wordt. (Youp van ’t Hek: Lonely at the top. 2019)
5) (1991) (mar.) toilet (in onderzeeër).
• (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke marine. 1991)
6) (1970+) (voetb.) doel. Syn.: heiligdom*; hok*; kooi*; mand*; schietkraam*.
• Heel even het er op dat Taylors aanpak wat 'continentaler' zou worden, maar als het erom spande, zoals laatst tegen Nederland, dan moest de bal toch steeds weer hoog voor de pot. (de Volkskrant, 20/11/1993)
• … en Derby County- Manchester United 0-1: veel minder, met meest lange trappen en dan de bal hoog voor de pot. (C. Buddingh: Dagboeknotities. 1977-1985. Gepubl. 1994)
7) (2000) (politie) verkorting van burgerpot*.
• 'Je werd vroeger naar de burgerpot gestuurd als een soort beloning. Als je goed je best had gedaan, zei de brigadier: 'Zo jongen, ga jij maar eens een tijdje naar de 'pot'.' (Cees Koring: Bureau Warmoesstraat. 2000)
8) (1978) (sold. en motorrijders) helm. Bij motorrijders vaak in de vorm van een halve bol met leren flappen over het hoofd. Syn.: butsmuts*; kalkemmer*; pispot*; soepkom*; stoofpot*.
• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat. 1978)
• (Freek Andriesse & Hans Meulenbroek: Motortaal. Zakwoordenboek voor de motorrijder. 1993)
• Het gaat om wat we in het motorjargon een 'pot' noemen, een helm die niet je hele hoofd beschermt. Eigenlijk is het zelfs geen gehomologeerd exemplaar, hij komt niet tot in de nek. (Het Belang van Limburg, 27/08/1999)
9) (1979) (inf.) (meestal verkleinvorm) pint bier: 'een potje wegblaffen': een biertje drinken.
• potje - potje bier, liefst per strekkende meter aan te schaffen. Groningen. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
• (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)
• Half vijf is het vast werken (einde werkdag), waarna snel een paar potjes (bier) worden gedronken, dan nog een paar voor het besluit valt direct plat te gaan (naar bed) of nog even de wal op om te passagieren (stappen in de stad). (de Volkskrant, 10/07/1997)
• Potje wegblaffen: biertje drinken. (https://yoo.rs/studententaal-by-lissa, 27/08/2015)
10) (1913) (stud.) hoed. In de 17de eeuw werd een bepaald model van hoed met lage bol een 'Franse pot' genoemd.
• (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
11) (19e eeuw) (sold.) (steeds verkleinvorm en meervoud) dag. 'Hoeveel potjes nog?'
• Potjes nog? (Hoeveel -, (mil.), hoeveel dagen moet je nog dienen? Ieder soldaat heeft een blikken eetketel, waarin hem zijn warm eten in de keuken wordt uitgereikt; deze portie noemt hij zijn potje. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Potjes: hoeveel potjes nog? Hoeveel dagen moet je nog dienen? Ieder soldaat heeft een blikken eetketel, waarin hem - vroeger altijd en thans meer bij uitzondering - zijn warm eten wordt uitgereikt. Deze portie noemt hij zijn potje. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• Ook hoort men: hoeveel „potjes" nog? d.i. hoeveel dagen moet je nog dienen. ledere soldaat heeft een blikken eetketel, waarin hem zijn warme eten in de kazerne wordt uitgereikt; deze portie noemt hij zijn „potje". (de Sumatra Post, 17/12/1914)
• Een kommiesbrood heet in de kazerne een kuch. Zoo’n kuchie heeft een lengte van ongeveer 15 c.m., en dient als lengte en als tijdmaat, want het anwoord op hoe lang moet je nog dienen? is: zooveel meter kuch. Zes meter kuch is 40 dagen. Ook hoort men: zooveel potjes, wat zich zelf verklaart. Wie nog eenige jaren moet dienen, heeft brood op de plank; in den mond van een werkman beteekent dit, dal hij nog loon te vorderen heeft. (De standaard, 23/07/1932)
12) (19e eeuw) (sold.) (verkleinvorm) club.
• potje = club. (Onze Volkstaal. Deel 2. 1883)
13) (1914) (Barg.) slachtoffer.
• Ook had ze nog dien rijken smiecht van een paardenhandelaar. Vijf minderjarige snaveltjes had ze hem al afgeleverd, op haár kamer en bij Madame thuis. Twee bloemenmeisjes waren erbij gestruikeld,... nou in een roomsch gesticht opgevangen... Tsja! Zure nonnetjes... Eérst lever, biet, komkommer bij mekaar... Nou... een cent een lik van de weldadigheid. Voor elk gerold potje een lapje van honderd! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
14) (1996) (zeem.) kleine kustvaarder.
• Pot, potje. Geringschattende benaming voor een kleine » kustvaarder. (Jaap Van Der Wijk: Lexicon van de watersport, visserij, koopvaardij, marine en bruine vloot. 1996)
15) (1950) (inf.) vrouwelijk geslachtsdeel. Eigenlijk: om iets te bewaren. Vgl. brievenbus*; doos*; portemonnee* enz.
• Pot. Vrouwelijkheid: de — uitlekken, trouwen met een meisje dat zwanger gaat van een ander. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Hij vroeg aan haar hoe ze heette en of hij 's avonds eens in haar potje moest komen roeren. (Nele Reymen: Mangat. 2011)