Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-01-2022

pond

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (sold.) dag gevangenis. Naar het brood van een pond dat een gestrafte kreeg. Volgens Van Ginneken gebruikelijk bij de infanterie in de periode 1860-1885. Steeds met een telwoord, bijv. vier pond. Ook vermeld door Van Dam (Jantje Kaas).

• Pond, (mil.), 4, 8, 14 pond = 4, 8, 14 dagen provooststraf. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Niet durven? as-t-i maar weer 't lef heeft om tegen me te keer te gaan, als verleje week, dan waag 'k 'r veertien pond aan. (L.H.A. Drabber: Het dappere Hollandsche leger. 1900)
• Veertien pond: 14 dagen provoost. Veertien pond onder uit den zak: om den anderen dag water en rijst en opgesloten. (Soerabaijasch handelsblad, 24/10/1901) (over kazernetaal)
• Je ziet 'r uit as 'n halve luint - as je overklest douwe ze me de pot in — en 'k slaap liever onder me wolletje — dan dat 'k 'r veertien pond an waag, hèhèhè… (Herm. Heijermans: Het pantser. Romantisch soldaten-spel in 3 bedrijven. 1902)
• Pond: een dag provoost. Hij heeft twee pond: hij heeft twee dagen provoost. Naar het brood van één pond, dat de gestrafte krijgt. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914. Soldatentaal.)
• Maar ook kan hij met acht „pond" worden opgeknapt, d.i. acht dagen provoost. Hij moet dan in de cel, de „patoet" (mogelijk in verband met „partuet"?) zijn vertier zoeken. (Van onzen tijd. Jaargang 18. 1917/ 1918)
• Wanneer de heer Verhoeven zyn studies op dit gebied voortzet, zal hij b.v. kunnen vernemen, dat afzwaaien ook wel met verlof gaan beteekent, zal bij leeren, dat een pondje beduidt een dag provoost, dat een pierenprikker (de dolk van een adelborst) ook wel slakkensteker wordt geheeten, wegdrukken de gebruikelijke benaming is voor stelen, de kantjes er af loopen wil zeggen, trachten zoo min mogelijk uit te voeren, een douw geven: straf opleggen enz. Alle uur een lepel: de soldatenschool. Petrus heeft de week: 't is slecht week, dus geen excerceeren. Bloote bajonetten: bloote voeten. Oliebalen: uit den weg gaan voor een voertuig, Nogablokken: loodblokken in de patroontasch. Poetskurk: ventje. Roffeljongen: tamboer. Stok: adjudant-onderofficier. Kegeltje van Jan: bronzen medaille. Schildersofficier worden gedegradeerd worden. Piketpalen: worteltjes. Snelvuur: capucijners. (Bredasche courant, 28/06/1918)
• (F.A. Stoett: Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. 1923-1925)
• ‘Wat zei je daarnet tegen Toon over de petoet? Veertien pondjes opgeknapt?’ (A.M. de Jong: Frank van Wezel’s roemruchte jaren. 1928)
• Bevelen uit den zadel, spuit, rats, ziekenstal, vier pond, genezerik — oneindig in getal. (de Groene Amsterdammer, 12/05/1934)Dientengevolge zit de provoost denzelfden dag nog tjokvol; velen moeten hun beurt rustig af wachten om de „pondjes" uit te zitten. Voor 14 „pond" draaien ze thans echter hun hand niet om; dat is straf voor een zieke kip. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Veertien pond was ook veel te veel voor zo'n snert zakie. (Piet Bakker: Cis de Man. 1947)
• En die veertien pondjes zou hij wel opknappen als er vrede was en hij buiten bezwaar van de dienst heerlijk twee weken kon slapen. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)

2) (19e eeuw) (Zele, Barg.) honderd Belgische frank.

• Pond. Bij de kaarters, die spelen voor grof geld, betekent het honderd frank. Het is een oude benaming en komt voor in het Zeels Bargoens. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)