(1948) (ook: pok-nokker) (< Eng. pork-knocker, varkensklopper) (Sur.) zelfstandige goudzoeker die werkt op de concessie van een ondernemer; iemand die van een goudmaatschappij een klein stukje grond krijgt toegewezen om goud te winnen. Wat hij vindt moet hij dan voor een vaste prijs aan die maatschappij afdragen. De bijnaam verwijst volgens sommigen naar het regelmatige dieet van ingelegd varkensvlees of wild varken dat vaak aan het einde van de dag wordt gegeten. Anderen beweren dan weer dat het een verbastering zou zijn van 'pocket-knocker'. De term komt uit Guyana. Een synoniem voor poknokker, althans in Suriname, is maraudeur*.
• Het was het kamp vaneen pok-nokker, d.w.z. een goudzoeker, die voor eigen risico op andermans concessie zijn onzeker bedrijf uitoefent. Hij is verplicht het gevonden goud tegen een vooraf bepaalde prijs in te leveren bij de concessionaris en als deze laatste er een winkel op na houdt, daar zijn levensmiddelen te betrekken. Dat de pok-nokker daar schandelijke prijzen moet betalen is zeker, maar dat hij op zijn beurt ook wel eens goud smokkelt en het tegen betere prijzen verkoopt aan helers in Paramaribo, staat ook vast. Zo bestaat er een labiel evenwicht van eerlijkheid tussen beider belangen. Hoe meerde pok-nokker wordt af gezet, hoe minder goud de eigenaar van zijn terrein zal zien. (A. Gouka: In het Surinaamse oerwoud: het leven in de goudvelden. 1948)
• Langs de Saramacca werden ook verscheidene goudconcessies bezocht. Het voorkomen van goud in dit gebied was reeds een sterke aanwijzing, dat hpt Schist gebied zich verder zuidwaarts uitstrekte dan de bestaande geologische kaarten aangaven. Op een dezer concessies werd als merkwaardigheid een vrouwelijke poknokker, een St. Luciaanse, aangetroffen. (Het nieuws, 15/11/1950)
• Poknokker, wiegewentelend ;in het sombere woud : je bate en turend met hongerige verwachting komt uit dit modderwater het begeerde goud dagen en nachten van koortsig trachten worden schaars beloond wie zullen later om je rouwen maar over de hunkerende borsten van de vrouwen der rijken mogen je luttlele pepiten liefkozend strijken. (Het nieuws, 24/12/1959)
• ‘Dan begrijp ik niet waarom jullie daar dan zelf geen goud zoeken,’ zei de poknokker terecht. (Constant Butner: Passagiers voor het oerwoud. 1960)