1) (18e eeuw) (Barg.) geld. 'Hij heeft platen': hij is rijk.
• Hy heeft plaaten, hy heeft schyven. Il a des Écus. (P. Marin: Compleet Nederduitsch en Fransch Woordenboek. 1717)
• Plaat. Geld: (1778) Trouw ik een wijf met plaeten, Dan heb ik het verwijt, Weg, weg, wat wilt gij praeten, Gy Kalis, daer gy zijt. En heeft het wyf geen schyven, Dan is het ook niet goed, Die ongetrouwdt kan blyven, Is gek als hy 't niet doet. Galery (Lied van de spellewerksteriggen). (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
2) (19e eeuw) (spot.) inwoners van Oostende.
• Platen, spotnaam voor de inwoners van Oostende. Wijst op de talrijke Oostendsche visschers (plaat = pladijs). (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)