1) (2009) (inf.) mannelijk geslachtsdeel.
• (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia. 2009)
• Dat iemand, zeg maar, zijn mannelijkheid in het geding brengt en met zijn opperwachtmeester, zijn kleine generaal, pook, tamp, tampeloeres, jouw verticale glimlach beroert. Zijn vleessabel, derde been, ochtendstok, hoogteroer, flurk, lans, pompstronk, pook, broekslang, slagwerk, slamassel, tabernakel, klabanus, klavotz, klepel, knoert, pijler, pijplijding, Pilatus, robbeklopper, roer. Zijn slagwerk in jouw inkomen. Zijn schachtenduiker in jouw schacht, miemel, mossel, koffieboon, muis, muts, flamoes, foef, koelie, oester, preut, prut. En dat je dan arriveert, snap je? Dat je gereedkomt, je doel bereikt. Je kinderen uitlaat... en... slaagt... en... en... afkomt. (Stella Bergsma in De Volkskrant, 19/01/2017)
• (Stella Bergsma & Sylvia Witteman: Van lichtekooi en zwiepkanarie. 2019)
2) (19e eeuw) (Vlaanderen, scheldw.) valsaard.
• Pilatus, znw., m. — Fig. Valschaard. T . , R . De Pilatus spelen. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)