Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-07-2023

pil

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) dokter; bij soldaten: officier-arts. 'De pillen' was begin 20e eeuw te Amsterdam ook de benaming voor de medische studenten, die met Rijkssubsidie studeerden.

• Pil, (k. m. a.), officier van gezondheid; vandaar burgerpil voor geneesheer. Vroeger de naam van militaire geneeskundige studenten, die, vóór de tegenwoordige organisatie van den militairen geneeskundigen dienst, te Utrecht en. later te Amsterdam hunne opleiding ontvingen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• De adjudant-onderofficier heet bij zijn ondergeschikten stip, naar de glimmende knoop op zijn kraag. Krent is een bijnaam voor de kruidenier. Pil voor de apotheker (vroeger ook voor de militaire student in de geneeskunde). Koperen bout voor de amsterdamse politie-agent (naar zijn helmversiersel). Vgl. nog bijltje (scheepstimmerman). (Taal en Letteren. Jaargang 11. 1901)
• De dokter riep dat achter z'n scherm vandaan, met de naam van de man erbij. En ik kon toch zeker invullen wat ik wou? Of denk je soms, dat zo'n pil van al die kerels de namen onthou-en kan, of-t-ie ze goed- of afgekeurd heeft? (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Eén groep studenten echter was algemeen bekend, die der „pillen” , zijnde de medische studenten, die met Rijks-subsidie studeerden, na zich te hebben verbonden officier van gezondheid te zullen worden; zij droegen namelijk een militaire uniform, waaraan men hen herkende; geruimen tijd geleden reeds werd zij afgeschaft. (Henri Polak: Amsterdam, die groote stad. 1936)
• Utrecht was altijd schappelijker met erkenningen en had zich alleen schriel getoond tegen den ‘pillen’-senaat Mavors Medicator van de Militair Geneeskundige School, zoolang die nog te Utrecht gevestigd was. (A.C.J. de Vrankrijker: Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven. 1939)
• ”Die ouwe pil van me Y,eet z’n weetje wel!” redeneerde de, overigens zeer eigenwijs zich aanstellende, bootwerker. Hij waardeerde z’n huis dokter als een kostbaar familiebezit. En deze beschouwde zich van zijn kant, als vertrouwd vriend en raadgever des huizes. (A. Mineur: Echt Rotterdamsch! Schetsen uit straat- en volksleven der oude Maasstad. 1941)
• Pil, scheldnaam voor: dokter. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Het schijnt dat m'n buren die pil tegen de morgen toch nog uit z'n bed zijn gaan halen, in elk geval stond hij voor m'n deur toen het nog donker was, juist 'n kwartier te laat. (Johan Fabricius: Mijn huis staat achter de kim. 1951)
• ‘O, zit dat zo, we dachten dat het weer zo'n verdomde controlerende pil was.’ (Willem Brakman: Een winterreis. 1961)
• Maar de bewaakster verlinkte me en toen kwam die pil en haalde 'm weg, de spiegel. (Simon Carmiggelt: Fluiten in het donker. 1965)
• Breng mij om de sodeju nog een driedubbele met vier aspirines. En laat die jonge pil erbuiten! (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Het duurde twee dagen voor de echte pit er weer in stak. Ik ging niet naar de pil, ik liep de dienst gewoon mee en toen verdween het. (Henk van Kerkwijk: Tot de aanval. 1968)
• Affijn, die pil gaat in consult met een ander... (Simon Carmiggelt: Twijfelen is toegestaan. 1970)
• Toen kwam die ouwe pil ook nog een duit in het zakkie doen. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Pil. Officier-arts. (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat. 1978)
• Pil: Officier van gezondheid of ziekenverpleger. (Puzzel Vademecum. Deel I. 1979)
• Pil: Officier-arts. (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië. 1980)
• Hij moest eerst zijn stuurmansdiploma halen en daarna zeiden ze dat hij te oud was om als kwekeling te worden aangenomen. In Engeland had nooit een pil aanmerkingen gemaakt en in de vijftien jaar dat hij hier als loods voer, ook niemand. (Sjouke Joustra: Vertrouw nooit een zeeloods. 1991)
• ‘Zou je eerst niet ’s vragen wat de dokter tegen hem zei?’ tikt Brecht hem op zijn vingers. Hij voelt de sneer, en zijn eerste vraag tegen Goffe is dan ook: ‘En wat zei die pil?’ (Catalijn Claes: Open einde. 2014)

2) (19e eeuw) (inf.) iets wat dik is in zijn soort: boterham, boek enz. Bij de marine sprak men over een 'bruine' of een 'witte' pil.

• Pil, Dikke boterham, dik stuk vleesch, kaas, enz. ( Ook in Z. – Holl., N.- Holl. en Gron. , z. OPPR. , B, en M.) H i j snee' me daar 'en pil af van wel twee vingeren dik. ' E n dikke pil vet. ' En dikke pil kèès, (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• Veel honger heeft hij niet; een dikken pil (boterham) wil hij niet hebben, alleen een dun flutertje (dunne boterham). (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Heeft moeder nu niet voor wat beters kunnen zorgen, dan voor zo’n akelig klein stukje koek tussen die dikke hompen. Nee, dan vroeger thuis. Dat was beter geweest: altijd beste boter op zijn brood en tenminste behoorlijk belegd met kaas of ham. En dan niet zulke onwijze pillen! (Wim Broos: Henks kooivakantie. 1947)
• Mijn roman is een pil, nietwaar? (Simon Carmiggelt: Louter leugens. 1951)
• Z'n oom had het boek voorzichtig in z'n handen gelegd, een dikke pil, groter dan de bijbel. (Henk van Kerkwijk: Geweer met terugslag. 1966)
• Dick zette zijn lege mok met een klap op de kombuistafel en belegde een dikke pil brood met een dikke plak kaas. (Willy van der Heide: Dick Boei en de Bermbandieten. 1968)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Wat een boek! Wat een pil! (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Ik moet me door deze saaie pil heen bijten. Kijk: Basisprincipes van de linguïstiek.' (Lulu Wang: Seringendroom. 2001)

3) (1915) (voetb.) harde trap. Syn.: poeier*; roei*. Een harde trap geven is: pillen* of lellen*.

• En wanneer Piet Flier - dien zij om zijn reuzenkanjers het ‘kanon’ hadden gedoopt - een van zijn bekende pillen gaf en een goal maakte, dan brulden zij even hard, als wanneer Mannus of Dolf bij een match tegen Ajax of Sparta het net deden trillen. (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Juist op 't moment, waarop Key den oranjeappel een reuzenpil verkocht, kwam zuster Trees, geplaagd door jicht, brommerig binnen, met het noodlottige gevolg, dat de sinaasappel op haar reukorgaan ontplofte tot verbreking van twee kunsttanden en hilariteit der gansche zaal. (George van Aalst: Lotgevallen van een voetbalschoen. 1924)
• ‘Kijk es vader, wat een pil!’ zei hij enthousiast, toen Larnoe een kogel op Debie afzond. (J.P. Baljé: De vlegeljaren van een H.B.S.-er. 1931)
• Toen bij een massale aanval van de leraren, de beide backs, Aardrijkskunde en Tekenen, zowat op het middenveld stonden, kreeg Piet Janssen een pil van Gradje Tepe, Piet gaf zonder adem te halen een kraakheldere through-pass naar Jan van Doorn, die het geval tot een boogballetje verwerkte, …. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Pil. Zegt de voetbaljeugd o.a. tegen een hard schot. (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)

4) (19e eeuw) (sch.) dikke boterham. Zie ook nr. 2*

• Pil, pille: dikke boterham. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Samen gingen ze op Arie af en deelden zijn boterhammen. Prins pakte de eerste dikke pil beet en keek er verbaasd naar. (Willy van der Heide: Avonturen in de Stille Zuidzee. 1950)
• Even later bracht deze engel in uniform de uitgehongerde bedelaar een ferme kroes beste koffie en twee dikke pillen met kaas. (Henri Knap: Bent u ook van gisteren. 1955)
• Een pil voor de honger: brood - boterham. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)

5) (2009) (< Eng. : Passenger information list) (luchtv.) passagierslijst.

• (Onze Taal, juli/ augustus 2009)
• Ja de pil (passenger information list) en een paxlist (passagiers lijst) die gaan in de zwarte doos direct bij vertrek. (http://forum.girlscene.nl, 18/07/2014)

6) (1967) (Vlaanderen, sp.) nederlaag. 'Een pil te slikken krijgen'.

• Als de Gaulle Bonn wil winnen voor de Oder-Neisse grens - hetgeen verstandig is - moet hij het niet moeilijker maken deze pil te slikken. (Streven. Jaargang 21. 1967-1968)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)

7) (1914-1918) (Vlaanderen, sold.) geweerkogel. Syn.: praline*.

• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)