Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-07-2023

pauper

betekenis & definitie

1) (2005) (stud.) slecht, vervelend.

• Kijk, voor een student is iets niet goed of leuk, maar prima, dikke prima, relaxed, wreed, chill, vuig, top, ueber-ok of flex. Iets vervelends wordt getypeerd met kansloos, a-relaxed, pauper, zuur, gaar, jeuk hebben, zuigen ('iets zuigt'), ranzig, ruk of triest. (Rotterdams Dagblad, 26/02/2005)
• Pauper. Wat een pauper discotheek, slechte muziek, het bier smaakt als pis en het is veel te rustig. Pauper: alles wat slecht, armoedig of kneuzerig is. (https://amsterdamstudentenstad.nl, 03/07/2017)

2) (2004) (stud.) arm of minderwaardig persoon; sukkel.

• Voor hun ouders is het een soort geheimtaal, zegt geneeskundestudent Marijn Sijtsma (22). Maar onderling hebben de meiden van jaarclub Quazer aan een half woord genoeg. 'Wat een bud is dat!' roept Marijn en haar clubgenoten snappen dan precies wat ze bedoelt. Die jongen is inderdaad een pauper, zo iemand die het niet begrepen heeft. Dat ene woord 'pauper' staat voor een compleet geheel van associaties, een gedeelde wereld vol kennissen, beelden en ervaringen. Marijn denkt even na over een uitleg, maar kan het toch niet anders zeggen dan zo: ,,Een pauper snapt gewoon niet hoe het bij ons werkt.'' (Trouw, 24/01/2004)
• pauper: sukkel, ook wel: bud (s). (Trouw, 26/01/2006. ABC voor de nieuwe student)
• Pauper: minderwaardig, vaak arm individu. (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)