Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 19-08-2022

papenvreter

betekenis & definitie

(19e eeuw) (scheldw.) iemand die erg anti-rooms is; papenhater. Vroeger ook wel: paapeter. Vgl. Frans: 'bouffeur de curé' en 'mange-soutane'. Een anti-militarist noemen Fransen een 'buffeur de képi'.

• Doch Spruyt -- zoo'n papenvreter! (de Groene Amsterdammer, 22/02/1891)
• Ik heb boven gezegd, dat het bolsjewisme theoretisch neutraal tegenover den godsdienst staat, de echte bolsjewiek als enkeling evenwel is een verwoede papenvreter. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 09/07/1920)
• Papenvreter. —fritter. m. Een vijand der katholieken. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• De tempel van de heidenen. Hier zaten de roden en de vrijdenkers. De papenvreters en de anarchisten. (Jan Cremer: Wolf. Het autobiografische verhaal uit De Hunnen. 1993)
• In 1907 bestreden de papenvreters de pilarenbijters. Wie bestrijdt nu de centenbijters? (Geert van Istendael: Anders is niet beter. 1996)
• Firmin, tevens bestuurslid, speelt de tuba en hoewel papenvreter eerste klas, heeft hij uit respect voor je vader zijn alpinopetje afgezet … (Paul Verhuyck: Hout en koper. 1999)
• De papenvreter Pierre Vinken onder het pseudoniem Maarten Vossaert: 2 bescheiden bladzijden over een paapse kwestie van al te futiele aard, en de mul tatuliaan Hans van den Bergh: 8 ongefragmenteerde bladzijden over Multatuli die niets anders bevatten dan een beschaafd essay zonder ‘monomane driften’. (Jeroen Brouwers: Restletsels. 2012)

< >