Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-07-2023

opsodemieter

betekenis & definitie

1) (1901) (Barg.) harde klap of stoot (ook figuurlijk). Wellicht onder invloed van opdonder, met gedachte aan 'sodemieteren' (smijten, gooien, smakken). Syn.: opdonder*.

• Zeg nou nog's rooie dief, as je 't lef heb, dan za'k je 'n ópsodemieter verkoopen, dat je voor de wereld legt. (L. H. Drabbe: Het dappere Hollandsche leger. 3e druk. 1904)
• Godverdomme zeg, die eene, die... hij zeit.... en ik geef 'm meteen een opsodemieter... (De vrije socialist, 16/09/1914)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Leelijke smerige groote gore dief dat je bent, zeg ik, en geef 'n paar goeie opsodemieters in die betaalkas, dat de centen rinkelden 't kistje uit. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• Hij zei: 'Sodemieter op!' (Max Dendermonde: De wereld gaat aan vlijt ten onder. 1954)
• Je werkt in een soort kramp, daarna komt de terugslag... je merkt dat je een grotere opsodemieter hebt gekregen dan je dacht. (Bibeb: Bibeb & VIP'S. 1965)
• Straks komt hij weer achter zijn toonbank vandaan en geeft je een opsodemieter. (Hans Plomp: De ondertrouw. 1968)
• Daarom heb ik die broeder een opsodemieter gegeven. (Jan Arends: Keefman. 1972)
• Je hoefde alleen maar dicht in haar buurt te lopen en een paar jongens gaven je dan onverwacht zo'n geweldige opsodemieter dat je tegen het meisje van je begeerte aankieperde. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• Ik zal je een opsodemieter verkopen zodat 't wit van je ogen dwars voor je kont komt te staan. (Ivonne Lutz van Elburg: More Dutch you won’t learn in class. 1989)
• Toen Cruijff die opsodemieter met zijn hart kreeg heb ik hem onmiddellijk een telegram gestuurd. (Elsevier, 12/10/1991)

2) (1953) (Barg.) (meestal kleine) kerel, vent. Vgl. opdondertje*.

• "t Zijn gore, gemene opsodemieters, die boeren hier. Vuile, stinkende uitzuigers. (H. J. Oolbekkink: Met lege handen. 1953)
• Luister goed, kleine verwende opsodemieter dat je bent. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• De oude baas Fischer was een rare opsodemieter, maar hij kookte bij de gratie Gods. (Nieuwsblad van het Noorden, 08/03/1980)
• Welk meisje dat zo lang was, wilde nu met zo'n klein opsodemietertje gaan? (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• ... een verdomd eigenwijze opsodemieter... (Hoge hakken, echte liefde. Film van Rob Houwer. 1981)
• Rechts van je, Sier! Tik die kleine opsodemieter tegen de vlakte! (Boudewijn Büch: Links!: een rode burleske. 1986)
• Veel meer dan vijfenzestig kilo weeg ik niet. Een kleine opsodemieter. (Louis Ferron: De Walsenkoning. 1993)
• Heel snelle ventjes, die opsodemietertjes, die kleine afrukkertjes! (Hans Sahar: Zoveel liefde. 1996)
• 't Wordt al een leuke opsodemieter. (Louis Ferron: Werken van barmhartigheid. 2003)
• Ik, als vader van 7 spruiten in 4 verschillende landen bij 5 verschillende vrouwen, vind het ook nog steeds leuk als er zo'n kleine opsodemieter en opvreter bijkomt. (Jan Cremer: Brieven 1956-1996. 2005)
• Tipper steekt haar middelvinger naar me op. 'Je krijgt wel heel veel praatjes voor zo'n klein opsodemietertje, weet je dat? (Harmen van Straaten: Sydney. 2012)
• ‘Ach gossie, kleine opsodemieter, ben jij dan zo’n kleine drollebokser van me?’ vraagt mama aan het hondje in haar armen. (Kim van Kooten: Lieveling. 2015)

3) (1980) (Amsterdam, sch.) borrel. Vgl. met opdonder* of opsodemieter (zie betekenis 1: harde klap, slag). De sterke drank komt aan als een knal voor je kop.

• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)
• ‘Vertel, hoe noemen ze in Holland een jenever naast een pint.’
In plaats van één synoniem, gaf ze er in vlekkeloos Engels een stuk of zeven, ‘een kopstoot noemen ze dat bij ons, maar ook een kapitein-luitenant, en een nekslag, een motor met zijspan, een klef stel, een Viking, een mantelpakje, een opsodemieter.’ (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)