Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-07-2021

op die fiets

betekenis & definitie

(1987) (ook: op zo’n fiets) (jeugd) op die manier: 'O, op die fiets' (bedoel je het zo?). Misschien een zinspeling op de Tour (de France)? Op die manier, op die toer?

• De zegswijze 'op die manier' kreeg in bepaalde kringen onlangs een variant in ' op die fiets... (Jan Kuitenbrouwer: Turbo-taal: van socio-babble tot yuppie-speak. 1987)
• ‘Nee,’ zei ik, ‘te warm’. En ik vervolgde: ‘Pap, wat is nagekomen?’ ‘Wat?’ ‘Nagekomen,’ zei ik, ‘dat meisje van die mensen daar zegt dat ze nagekomen is.’ ‘O, op zo’n fietse,’ zei hij, ‘dat betekent dat ze d’r eigenlijk niet had moeten wezen, maar dat ze er toch is.’ (Nanne Tepper: De eeuwige jachtvelden. 1995)
• fiets (op die -): op die manier. (Wim de Jong & Henrico Prins: Kantoortaal. Zakwoordenboek voor op het werk. 1997)
• (Peter Burger & Jaap de Jong: Taalalmanak. 1997) p. 142
• Weet je dat wij, mensen, beschermd worden door krachten waar wij zelf geen besef van hebben?
O, gaan we op die fiets? (Kluun: Komt een vrouw bij de dokter. 2003)
• ‘O... op die fiets, afdeling je ware ik, en durf jezelf te zijn,’ merk ik laconiek op. (Liza van Sambeek: Koninginnenrit. 2008)
• Ze prikte plagerig met haar wijsvinger in mijn borst.
Ik vroeg: ‘O, gaan we op die fiets?’ (Mano Bouzamour: Bestseller Boy. 2018)
• Op die fiets. (Smibanese woordenboek. 2e druk. 2020)