Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-08-2023

onwijs

betekenis & definitie

1) (1979) (jeugd) uitdrukking van waardering. Het is typerend voor jeugdtaal dat een woord met een pejoratieve klank, in dit geval onwijs, een positieve betekenis krijgt. Als versterkend bijwoord is onwijs nog steeds in trek. De VARA had in 1987 een programma onder de titel: `Drank; onwijs lekker'. Ook in reclamespots kon je de woorden onwijs en gaaf meer dan eens horen vallen. Beide woorden komen in de plaats van het uit de jaren zestig stammende te gek* (met varianten als te wauw).

• onwijs gaaf- geweldig Rotterdam, Groningen.
onwijs - als versterking. Ook Brabant. ontzettende -in de zin van ontzettende Van Lennep. Leiden. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
• De muziek van dit duo kent geen soul. Go West maakt consumptie-annex-videoclippop waarin de vorm het ruimschoots van de inhoud gewonnen heeft en die vooral bestemd lijkt voor de generatie die op haar Nikes alles onwijs gaaf vindt. (Oor, 18/05/1985)
• Onder de noemer jargon in de jaren vijftig: fuifje, jaren zestig: chick, vogel, natel, te mad, soundje, kek, kommunikaasie, weet je wel, jaren zeventig: wow, flutter en in de jaren tachtig: onwijs. (Trouw, 02/05/1985)
• Onwijs: versterkend bijwoord: onwijs gaaf. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Ik vind Hein Vergeer een onwijs gave vent. (Lezersbrief, in: Popfoto, juli 1986)
• En verder is `Always there' gewoon een onwijs gave plaat. (Oor, 07/03/1987)
Ze zijn deze zomer met Escolette op Mallorca geweest en hebben een `onwijs gave' tijd achter de rug. (Nieuwe Revu, 03/12/1987)
• De muziek was onwijs gaaf. (Popfoto, april 1988)
• Onwijs gaaf ... te gek! waren de kreten die zoal op me werden afgevuurd. (Johnny van Doorn: De lieve vrede, 1990)
• `Dat is onwijs gaaf', zegt de achttienjarige Marianne Besselink tegen een leeftijdsgenoot achter de stand van de Jonge Socialisten. (Elsevier, 02/03/1991)
• Dat De Vries en haar personages in Fausto Koppie zich graag bedienen van een afgesleten tienerjargon ('dombo', 'onwijs veel' en niet te vergeten het vreselijke 'jep'), ach, daaraan zullen de meeste jonge lezers zich niet storen. (NRC Handelsblad, 30/09/1994)
• Mijn kinderen zeggen cool, te gek, onwijs gaaf, verlept, waus. Ik vind dat prachtig, en was ook een van de eerste ouders die onwijs ging zeggen. (Peter Burger & Jaap de Jong: Taalboek van de eeuw. 1999)
• Laatst vroegen kinderen van een andere school: mag ik jouw mooiste kaarten zien. Toen hebben ze die uit mijn hand gerukt en zijn hard weggerend. Daar was ook een zilveren bij. Dat vond ik onwijs oneerlijk. (NRC Handelsblad, 18/04/2000)
• Je wordt er onwijs geil van. (Helen Vreeswijk: Overdosis. 2007)
• …. een onwijs gave stoot van drieëntwintig… (Robert Anker: Hajar en Daan. 2004)
• Het mag dan hogere beschaving zijn, ik word er soms onwijs moe van. (Lenette van Dongen: Morgen ga ik weer van hem houden. 2008)
• We zouden naar iemand toe gaan die vier honden had. Vier onwijs gave honden, zei Anne. (Merel van Groningen: En plotseling ben je van hem. 2008)
Waarom doen jullie zo onwijs goed je best om de sfeer aan tafel te verzieken? (Erica van Dam: Simpel. Columns. 2009)
• ‘Onwijs bedankt,’ zei ik toen we uitgelachen waren. (Deborah Klaassen: Bek dicht en dooreten! 2010)
• “Onwijs bedankt,” zei hij en vertrok. (Anne-Gine Goemans: Glijvlucht. 2011)
• Ja, ik ben echt onwijs lief. (Astrid Harrewijn: Luchtkussen. 2011)
• Je bent de beste moeder van de wereld en je krijgt een onwijs leuk cadeau. (Heleen van Royen: De hartsvriendin. 2013)
• Ik voel me aangetrokken tot een vrouw die onwijs lekker in haar vel zit en levenslust uitstraalt. (Dan maak je maar zin. De beste verhalen uit Linda. Over seks en relaties. 2014)
• Bij een bloemenzaak koop ik een onwijs grote bos bloemen vol mooie kleuren. (Paul Roozendaal en Marleen Hartog: Uit de goot. 2016)
• Met gapende mond kijkt de opgeschoten jeugd naar de racewagens uit de jaren 90. ‘Onwijs gaaf’, en: ‘Kicken man, zo’n wagen, die wil ik weleens lenen.’ (F.J.A.M. van der Helm: Vroegâh in Den Haag. Van hoerenmadam tot Maison Krul. 2020)

2) (1927) (jeugd) belachelijk.

• ‘Waarom lach je zoo onwijs?’ vroeg Pit opeens driftig. (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927)