Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-08-2021

ontiegelijk

betekenis & definitie

(1829) (oorspr. Barg., thans inf.) erg; enorm; verschrikkelijk. Vgl. onmeunig*.

• ... en zeide iets, dat tante Trom, zoo zij het gehoord had, weinig zoude gesticht hebben, daar zij' toch in 't geheel niet gierig was, maar bepaald iets tegen ontiegelijk geldverspillen had. (Jacobus Johannes Cremer: Daniël Sils. 1856)
• Het stiekem bijwonen van de voorstellingen was wel heerlijk en vaak om bij te huiveren zo prachtig, maar al dat geharrewar van die koningen, graven, priesters, spionnen en adellijke hupsaldera's was haast niet om te volgen. En het bleef ontiegelijk! (Willem van Iependaal: Gegist bestek. 1947)
• Iedereen die nog wat lezen wil kan ook bij mij terecht: ontiegelijk veel Hitweken, Wolkers, Mulisch en nog wat spul. (Hitweek, 04/04/1969)
• De Nederlandse beatwereld bestaat voornamelijk uit een stelletje ontiegelijke broodzakken. De lui met de minste kwaliteiten hebben de meeste kapsones. (Peter Koelewijn in Teenbeat, november 1969)
• Met manke poot, deed ik al m'n best om de schade op te ruimen en maakte onderwijl een ontiegelijke blunder. (Ben Borgart: De vuilnisroos. 1972)
• Waarom zo ontiegelijk lang? (Thea Beckman: Wij zijn wegwerpkinderen. 1980)
• Je bent een ontiegelijke schurk... (Jan Brokken: De provincie. 1984)
• Het waren goed beschouwd toch maar een paar ontiegelijke snertwijven, hè. (Ben Borgart: Een getekend mens. 1986)
• Frans speelt ontiegelijk goed gitaar. (Theodor Holman: Een lekker leven. 1986)
• Jezus wat hadden die wijven toch ontiegelijk veel goed an d'r lijf! (Marjan Berk: Rook in de ribben. 1987)
• Oh! Ik kreeg alweer zo ontiegelijk de schurft aan dit soort gesprekken... (Dirk Dufraing: Rock 'n' Roll. 1989)
• Kut. Ontieglijk kut. Ik sta op de cover van een roddelblad met een zweep in mijn hand. (Cindy Hoetmer: Het beest in Daisy. 2005)
• Ik had het toch al ontiegelijk goed verpest… (Khalid Boudou: Het schnitzelparadijs. 2011)
• Vraag mijn lieve vriendin er maar naar: ik stonk als een ontiegelijke mud. (Meindert Talma: Kelderkoorts. 2013)
• Schuttingwoorden op de bühne, dat vind ik ontiegelijk banaal. (Jan D. Swart, Johan Derksen: Kanjers, culthelden en engnekken. 2014) (citeert Toon Hermans)
• Vanavond had ik ineens ontiegelijke zin om een nieuwe familie te verzinnen, maar voor ik het wist dacht ik alweer aan kosmonauten in mijn tuin, de laatste goendroen en welk koffiezetapparaat het meest geschikt zou zijn mocht de oude het begeven. (Johanna Geels: Ongearticuleerd gorgelen. 2015)
• Tante Rien had een ontiegelijk groot hart. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)
• Van huis uit ben je een ontiegelijke kloteklapper, een oennoemelijke boerenlul, die denkt de wijsheid in pacht te hebben. (Matthias M.R. Declercq: De ontdekking van Urk. 2020)