1) (19e eeuw) (ook: olifantenpoten) (inf.) grote, stevige benen.
• Maar voor het zover is, heeft de dokter met logge, olifantspoten duizend en één, taboes van de negers vertrapt zonder het te beseffen, vindt hij een neger op het eerste gezicht onsympathiek… (Het vrije volk, 21/11/1959)
• Wie géén olifantspoten wil, kan ook een pak aantrekken in Courrège's-stijl. (Het vrije volk, 29/04/1965)
• Weet dat er in Zuid-Europa muggen zijn die malaria overbrengen. En muggen die u dikke benen (de bekende „Olifantspoten") kunnen bezorgen. (Het vrije volk, 08/04/1971)
• Formateur Jaap Burger was met olifantspoten door de Haagse porceleinkast gegaan (met onder meer een inbraak in het ARP-kabinet,is dit het toenmalige hoogste ARPestablishment of het vijfpartijenkabinet onder de ARPpremier Biesheuvel? (Trouw, 28/02/1992)
• Men kan vinden dat parlementariers met hun olifantspoten ver van de fiscale porseleinkast moeten blijven. (NRC Handelsblad, 21/04/1993)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• Veel van geestelijke verzorgers die de vaderlandse troepen vergezelden - de goede niet te na gesproken - hadden weinig begrip voor inheemse gevoeligheden, en banjerden vaak met olifantspoten door de Indonesische porseleinkast. (Trouw, 08/07/1995)
• Onder de rond haar schriele beentjes slobberende pijpen, wijd genoeg voor olifantspoten, draagt ze strakke kousjes, het ene met een motiefjesdesign, het andere niet, het ene blauw, het andere ook, maar ander blauw, meer geel. (Jeroen Brouwers: Cliënt E. Busken. 2020)
2) (1991) (sch.) grote sneeuwstappers.
• Een oud dametje (met mutsje en reusachtige sneeuwstappers, die olifantspoten die ook politiemannen in de winter aanhebben) wacht er op de tram. (NRC Handelsblad, 23/12/1991)