Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-08-2023

oelewapper

betekenis & definitie

(1939) (ook: oelewap) (scheldw.) iemand die zich raar gedraagt; domoor, sufferd; onbenullig iemand. Volgens een artikel in Onze Taal (juli/ augustus 1986) zou het woord dateren uit de periode van de Spaanse bezetting, de Tachtigjarige Oorlog. Spaanse soldaten zouden toen bij het zien van een Nederlandse vrouw uitgeroepen hebben: 'Olé guapa', vrij vertaald: 'wat een stuk'. Hun Nederlandse medeminnaars zouden dit opgepikt hebben en verbasterd tot 'oelewapper'. Etymologie van de koude grond denk je dan. Plausibeler is dat we hier te maken hebben met een samenstelling van 'oele' (schertsend tussenwerpsel dat zoveel betekent als: dat kun je denken; mooi niet) en 'wapper' (in de zin van slungel). In het Fries betekent 'ûlewapper' overigens: grote nachtvlinder; sul; sufferd. Niet vreemd als je bedenkt dat 'oele' tevens een dialectwoord is voor uil. Volgens Henk Salleveldt (Woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië, p. 10) was het invectief reeds gebruikelijk in de jaren 1945-1950. Oelewap is een verkorte versie (mogelijk de oervorm) van onze 'oelewapper'. In het eerste citaat hierna slaat het wellicht op een uil. In een detective uit 1948 wordt de woordspeling 'zoeloewapper' vermeld, hetgeen er eveneens op wijst dat 'oelewapper' toen reeds ingeburgerd was. Het woord werd vooral populair in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Zo kwam het bijvoorbeeld voor in een liedje (uit 1967) van Jo Budie, de 'Oelewapperspolka'. Ook nu nog is het erg geliefd. In NRC Handelsblad van 23/06/2004 dook de samenstelling 'oelewapperdivisie' op. In hetzelfde jaar was er ook het rapliedje 'Supervisie' van Lange Frans en Baas B. Daarin kwamen volgende regels voor: "je bent een zielige stakker, een oelewapper, een koekebakker, die zo hard z`n best doet om de boel te schrappen". Eén en ander bewijst dat het woord nog niet op zijn retour is. Op Internetforums kom je dit scheldwoord geregeld tegen, al lijken veel jongeren de preciese betekenis niet te kennen. Wie gebruik maakt van het protocol om met een mobilofoon op Internet te gaan (in jargon 'wappen' genoemd) wordt tegenwoordig in 'digitaalgebruik' spottend een 'oele-WAPper' genoemd. Volgens de 'Urban Dictionary' op internet zou de Engelse slangterm 'oetwamber' een verbastering zijn van het Nederlandse 'oelewapper'. Het woord maakt dus duidelijk school. Zie ook nog pierewapper*.

• O Lieve Heer, wat overkomt een zondaar
We zijn in 't tooverland. O Heerejee,
Een spook, een oelewap, een licht, een Fee,
Dat soort van volk bedient men beter gauw
Of 't drinkt je bloed, en slaat je bond en blauw. (De Gids. Jaargang 103. 1939) (Het spel der vergissingen: (The Comedy of Errors) van William Shakespeare)
• Now had verduld den dreeklas oor van un bakker natuurluk vegetten un wegge neer te zetten. Zo’n oelewapper. (De Graafschap-bode, 06/06/1941)
• Ik weet, dat het niet past een epistel met „ik" te beginnen. Dat heb ik gelezen in „Hoe hoort het eigenlijk" en dat is zeer, zeer deskundig op dat gebied. Als Oelewapper heb ik dat boek nijver bestudeerd en dan word je wellevenskunstenaar tot en mèt. Want als insect, dat maar zeer terloops met menschen in aanraking komt, weet je natuurlijk niet precies wat past en wat niet past. De menschen hebben het voordeel, het in dat beroemde boek te kunnen lezen, wij Oelewappers kunnen dat doorgaans niet en daarom zeggen wij maar onder elkaar: je bént een wellevende Oelewapper of je bent het niet. (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant : staats-, handels-, nieuws- en advertentieblad, 14/02/1942)
• De plaatselijke militaire commandant wilde niet met "oelewappers" aan één tafel zitten. (Leeuwarder Courant, 27/11/1948)
• Maar als ze NU nog geen lont gaan ruiken, als je zelfs een telegram uit Zwitserland aan hen onderschept, dan is mijn naam . . . eh . . . eh . . ."
"Oelewap," stelde Jan voor.
Maar dat mopje maakte het niet veel beter. (Willy van der Heide: Drie jongens als circusde-tective. 1952)
• Kloeiende Kloppartij... Jai lelijke Oelewap! (Willy van der Heide: Een dollarjacht in een D-trein. 1952)
• Paulus en'Pieter zaten daar beneden in de valkuil erg nauw. Ze. konden zich nauwelijks bewegen eh als ze elkaar wilden aankij ken, staken ze met hun neuzen in eikaars ogen. 'Was je hou maar bij mij thuis gebleven, Pieter, dan hadden we geen last gehad van oelewappers.' 'Ja,' zuchtte Pieter, 'het kwam allemaal omdat die Staart het langste strootje trok.' 'Zou dat misschien de staart van een oelewapper geweest zrjn?' veronderstelde Paulus. 'Ik heb hem niet zien wapperen,' zei Pieter. 'Oelen ook niet,' voegde Paulus eraan toe. Rein, die het hele gesprek gehoord had, barstte opeens in lachen uit. 'Jullie zijn een stel onverbeterliike domoren!' grinnikte hij. 'Die kunnen me daar nog geen vos van een oelewapper onderscheiden! (het Vrije Volk, 19/03/1956)
• Joy wist dat oelewappers nooit of tenimmer alleen mogen lopen.... (Ben Borgart: De slakken van Canêt d'Olt. 1973)
• O baboe Amsterdam, o gammele kalla, ouwe temeier; o pieremagoggel, bolleboffin, behaarde hotemetoot; o lollepot, ouwe flamoes, emmese oelewapper.... (Sybren Pollet: Illusie en illuminatie. 1975)
• ... hoewel hij in wezen een bijziende oelewapper is die slecht uit zijn woorden kan komen. (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Oelewappers! (Ben Borgart: Een lange weg naar Tipperary. 1979)
• En in oorspronkelijk 'ernems' blaast ze in mijn oor: 'Zet ze in de zeik die oelewappers, Johan.' (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• ‘Dat was een opdringerig type,’ zei Josien toen ze weer bij het gezelschap waren, dat hen krijtwit van woede en ergernis stond op te wachten, ‘zo'n oelewap ben ik nog nooit tegengekomen.’ (Willem Brakman: De oorveeg. 1984)
• Oelewapper! Lag je van de week te suffen toen ik dat stukje voorlas uit Mao's Selected Mi-litary Writings? (Boudewijn Büch: Links. 1986)
• Als de een of andere knakker het noodzakelijk achtte een paar peloppers af te maken, had die oelewapper toch wel even kunnen waarschuwen. (Ben Laurens: De vreetpatrouille. 1987)
• "Uilskuiken," klappertandt een blauw aangelopen jongen, "je peddelt de verkeerde kant op, oelewapper." (Haagse Post, 22/08/1987)
• Ga weg, oelewapper, ga toch weg,.... (Hermine de Graaf: Aanklacht tegen onbekend. 1987)
• Als een oelewapper kwam ik 's nachts in het Zeemanshuis aankakken... (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• Frans Haklever is geen oelewapper. (Wim de Bie: Morgen zal ik mijn mannetje staan. 1991)
• Op de lagere school wilde hij al verkering met Joos, maar ze zei dat hij een oelewapper was. (Chris Bos: De woede van de bassist. 1992)
• MTV is er ver mee gekomen, met die twee oelewappers. (Herman Brusselmans: De terugkeer van Bonanza. 1995)
• Gisteren is die oelewapper van een veldwachter weer geweest. (Boudewijn Büch: De bocht van Berkhey. 1996)
• En als Lubbers wel eens te ver ging, dan kreeg hij een tik van zijn Ria. Die zei in een van haar eerste interviews: 'Ruud is een oelewapper.' (HP/ De Tijd, 06/02/1998)
• Begrijp me goed, bezwoer ze en leunde voorover, zodat het kettinkje met het zware medail-lon onder haar kin bungelde, ,,niet iedere oelewapper krijgt mij als mentrix toegewezen. (Delta, 02/09/1999)
• Plus, jij oelewapper, over wiens werk zou ik het anders hebben dan dat van Prince? (Herman Brusselmans: Guggenheimer wast witter. 2000)
• oetewapper - 1. vreemde snack, eigenaardige persooon 2. Opschepper. (Henk Bloemhoff: Taal in stad en land. Stellingwerfs. 2002)
• Bovendien staat Cyprus vol met wegwijzers, zodat je al een echte oelewapper moet zijn om verloren te rijden. (het Nieuwsblad, 24/04/2004)
• Ja, lieverd, het is niet anders. Als die trainer die jongen niet gewisseld zou hebben, hadden we van de Tsjechen kunnen winnen. Wat een oelewapper. (NRC Handelsblad, 23/06/2004)
• Kijk dan uit je doppen, oelewapper! (Martin Bril: Vader en dochters. 2008)
• Het lijkt mij tijd dat je die enorme oelewapper van een ex eens bij zijn lurven grijpt. (Astrid Harrewijn: Luchtkussen. 2011)
• Die oelewapper raaskalde heel de dag over het geloof van die kwezels. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Oelewapper: TvK 359 Zie Wapper. Oelewapper: Slungel MTW 129. Oelewapper. OB 86. Oelewapper: raar iemand. HD 96. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)
• Maar een man die niet kan koken, ‘ja water’, vind ik net zo goed een oelewapper. (Bastiaan Ragas: Huisje, boompje, buikje. 2015)
• Mán, wat ben jij toch een oelewapper, dacht ik toen. (Margit Willems: Onverslijtbaar. Verhalen over het leven in Amsterdam. 2017)