Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2023

nokken

betekenis & definitie

1) (1917) (nokken met iets of iemand) (inf.) ophouden, kappen* met iets of iemand. Vgl. Engels slang (oorspr. bij de Navy): to knock (it) off `stoppen met werken'. Vaak gebiedende wijs: knock it off! `hou ermee op!'; ook in het Nederlands: nok ermee! Vgl. afnokken*.

• Vijf uur nokke is de afspraak, niet? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• En daarom stonde de Lip en ik een heel eind verder in de straat om het seintje te geve als er genokt most worde. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Dan nokken we morgen in alle vroegte voor de huur van de kamers! (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• 'Dat kan wel zijn,' zei ik, 'maar ik nok er toch mee.' (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Ik nok ermee, met dat klerewerk van jullie. (Heere Heeresma: Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. 1973)
• Nog vier jaar, dan kan Frits nokken. (Kees van Kooten: De ergste treitertrends. 1976)
• Ik zou vast en zeker genokt zijn als niet net op dat moment m'n eks-vrouw was komen binnenstuiven. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap. 1982)
• Een ding moet je goed begrijpen: die televisie doe ik uitsluitend en alleen maar voor me lol, als ik er niet zo’n lol in had zou ik er zo mee nokken … (Wim T. Schippers: Kutzwagers. 1984)
• Winwood nokte in het voorjaar van '67 met de Spencer Davis Group... (Oor, 27/02/1988)
• ... maar in ieder geval heeft ze daarom met hem genokt. (Vrij Nederland, 26/08/1989)
• Ik heb hem gewaarschuwd om ermee te nokken. (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)
• So ik kan maar beter nokken, voor ik m'n mond straks echt voorbijpraat..; (J.A. Deelder: Angel Eyes. 1998)
• Ik ben dat leven en het gebruikerswereldje zo ontzettend zat. Dat moet ook, dat geeft motivatie om te nokken met die troep. (Nieuwe Revu, 26/08/1998)
• Nadat we zo’n beetje de hele avond met elkaar hadden opgetrokken, werd het tijd om te nokken. (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Als mijn vrouw ooit zo’n blauw-wit sjaaltje gaat dragen… dat is voor mij onmiddellijk een reden om te zeggen: we nokken óveral mee. (Youp van 't Hek in de Groene Amsterdammer, 01/11/2003)
• Nok even met die Jos Brink-praktijken. (James Worthy: James Worthy. 2011)
• Oprotten allemaal hier bij het fornuis! Nokken! (Khalid Boudou: Het schnitzelparadijs. 2011)
• En nu maar hopen dat Cor binnenkort eindelijk eens durft te nokken met die heks van hem, Vanessa, die vrouw die hem langzaam aan het vermoorden is. (Hans Dagelet: De man met de vier o's. 2011)
• Maar Rik moet er mee nokken. Wegbezuinigd door de ncrv. (Youp van ’t Hek: Wie verstaat er Kips? 2011)
• De eigenaar wilde wel verdergaan, die noemde het een incident, maar Kosta zag zijn kans schoon om er definitief mee te nokken. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Iemand belde het hulpnummer op zijn sigarettenpakje. Zei dat hij hulp nodig had om te stoppen, dat hij er absoluut mee wilde nokken in het nieuwe jaar. (Thomas Blondeau: Het West-Vlaams versierhandboek. 2013)
• Het lijkt ons allang prettig dat jullie nokken met dat bonje zoeken. (Marjoleine Tel: Campinggeluk. 2014)
• In 1997 werd een ruimtesonde gelanceerd, de Pathfinder. Maar eenmaal op Mars geland, kapte dat ding ermee, die nokte gewoon. (Bart Chabot: Zestig. 2014)
• “Bel,” zegt ze tegen haar vriendin, “ik weet niet wat jij doet, maar ik nok ermee.” (Nelleke Noordervliet: Gigengacks reizen. 2014)
• In de late middag nokt hij ermee voor vandaag. (Bavo Claes: Vijftig. 2015)
• Ik wilde evengoed nokken, maar iets weerhield me, fatsoen of zo. (Auke Hulst: Slaap zacht, Johnny Idaho. 2015)
• Inmiddels is de Fyra geschiedenis. Zowel de Belgen als wij zijn ermee genokt. (Youp van ’t Hek: Youp voor gevorderden. 2016)
• Ja hoor, we begrijpen het. We moeten nokken. (Daphne Deckers: Dubbel zes. 2019)
• ‘Nok jij er nou al mee?’ vraagt Mary verwonderd als ze me uit mijn kamer ziet komen. (Valérie Lempereur: Patricia achter het raam op de Wallen. 2022)

2) (2007) (straattaal) copuleren, neuken.

• Als het gaat om synoniemen, dan scoort wat Nico Scheepmaker ooit “de populairste van alle binnensporten” noemde, ook hoog. Behalve met ankeren (zie kader) wordt deze activiteit onder meer ook aangeduid met baksen, ballen, boelen, choppen, dieken, freaken, kieren, klaren (of klari), nokken, prikken, rippen, skattenen tokkelen. Sommige van die woorden, zoals kieren en tokkelen, bestaan al langer in het Nederlands en krijgen in straattaal een tweede kans. (www.nemokennislink.nl, 13/05/2007)

3) (1998) (bridge) doubleren.

• Nokken: doubleren. (Toine van Hoof: Het Bridge woordenboek. 1998)

4) (begin 20e eeuw) (< Eng. to knock) (Ned.-Indië) knokken, vechten.

• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)