Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-07-2023

natuur

betekenis & definitie

1) (17e eeuw) (Barg.) sperma. Het WNT citeert een bron uit 1622 (Ph. Hermanni: Een constich Distillier-boeck): "Dit water … droocht die natuere des mans, soo dat sy onlustich ende ondoogende worden tot den echten staet ende totter generatien". Zie ook: zijn natuur afmaken. Syn.: engelenhaar*, fut*, geil*, jongensmelk*, likeur*; mannenmelk*, munitie*.

• Natuur: teelvocht. (Amaat Joos: Waas Idioticon. 1900)
• Noatuur: teelvocht. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Robert Henk Zuidinga: Eroticon: het ABC van de erotiek. 1990)
• Stocker vroeg Filip om hem elke zondag te komen coifferen, tegen een goede prijs. Achter een molen pakte Stocker Filip vast en vroeg of hij al “natuur” had. “Ik en kenne dat niet”, stamelde een onbegrijpende Filip. “Hebt gij dat nog noijt gedaen?” Stocker nam daarop zijn eigen penis en die van Filip vast, hield ze samen en trok eraan, tot hij zelf zijn “natuur stortte”. Voor ook Filip kon klaarkomen, hoorden ze echter volk aankomen en vluchtten ze weg. (Wannes Dupont e.a.: Verzwegen verlangen. Een geschiedenis van homoseksualiteit in België. 2017)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

2) (17e eeuw) (euf.) geslachtsorgaan (van man of vrouw).

• Terstont antwoorde haer Rossus met een eerlijck gelaet: 'Mevrouw, sal u gelieven te weten dat op dien tijden de vrouwen soo groot van natuyr niet waren als huydensdaegs.' ... (Anoniem: Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek. 1657)
• Natuur. Teellid: (1574) hebben dobbel natuere van man en vrouwe. Hist. v. Belgis. 173 b. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)