Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-01-2022

nat

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (plat) (van een vrouw) geil; (van een man) 'nat worden': zaad uitstorten. Aantekening van Boekenoogen.

• Mary hield met haar vingers haar kutje goed open en Cathy bracht behoedzaam de rubber stok naar binnen. Daarna ging ze langzaam op en neer en Mary merkte al gauw dat het een ongekend heerlijk gevoel was. Ze werd helemaal nat. (B. Cornelis: Vreemde spelletjes. 1969)
• Jan riep hierop door het nog opengedraaide raampje: Moet je ergens heen? Nee, antwoordde ze, ik liep zomaar aan jou te denken en nat te worden. (Louis Paul Boon: Als het onkruid bloeit. 1972)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• En wie wil weten of ze een 'opperpot' is, kan zich buigen over de grote lesbotest. 'Ben je onzeker over je geaardheid? Word je nat van Angelina Jolie, maar ook van Abba? Doe Expreszo's lesbotest en ontdek hoe lesbisch jij eigenlijk bent.' (het Parool, 18/03/2002)
• Hij duwde de wijsvinger van zijn rechterhand in haar natte, strakke kutje. Ze huiverde en slaakte een geilmakende zucht. 'Je bent helemaal nat,' fluisterde hij. (Riikka Pulkkinen: De grens. 2011)

2) (17e eeuw) (inf.) dronken. Reeds in het werk van Vondel. Zie ook: de natte* gemeente.

• Aangeschoten is alweer een versleten vergoeliking. Een politie-eufemisme is: ‘onder de invloed van de sterkedrank’. In volkstaal zegt men: hij is nat, vet; hij heeft 'm om, hij heeft het te pakken enz. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
• Nat, bn. in de zegsw. nat weze, dronken zijn. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)

3) (2015) (Leiden, stud.) karig.

• Nat: bijvoegelijk naamwoord voor iets dat karig is. Een natte tosti is bijvoorbeeld een karig figuur. (Studentengids Universiteit Leiden 2015)

4) (1937) (stud.) natuurkundig examen. Zie ook: natte his.

• (Koenen Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal. 18e druk. 1937)