Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-08-2022

mosterd

betekenis & definitie

(1617) (euf.) uitwerpselen, drek. Opgetekend in 'Spaanschen Brabander' van G.A. Bredero.

• In faekaliese aardigheden is de volkstaal altijd sterk geweest. Wat met een werkelik verbergend, maar nu weer minder fatsoenlik eufemisme als estee of essetee (letterafkorting st) vaag aangeduid wordt, maakt men door metaforen opzettelik aanschouwelik, b.v. in de Spaansche Brabander: saucijzen of mosterd, of schertsend: kaujijze. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
• Mosterd. Stront : g' hebt — aan uw hemde: (1800) Ik zal ouw smijten, dat den mostaert springt uyt 't gat. Bultenaars. 5. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)