Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-09-2023

mikmak

betekenis & definitie

1) (1823) (inf.) mengsel; zooi, rommel. 'De hele mikmak': de hele reutemeteut*. Vgl. het Franse micmac of miquemaque (al in de 17de eeuw bekend). Volgens Vercouillie (Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. 1925) zouden we hier te maken hebben met een reduplicatie met ablaut van de stam van `maken' in ongunstige betekenis. Bij de infanterie (periode 1860 - 1885) werd mikmak gebruikt in de zin van `oorlog'. Bij de infanterie (ca. 1913) betekent het `aanslagoefeningen' (zie nr 3). Mikmak is ook gewestelijk voor `gekonkel' en voor `onenigheid'. Zie verder nog: iemand de mikmak slaan; krijg het mikmak; zich het mikmak werken.

• Onderweg kreeg hij mikmak aan de kar (er raakte iets stuk) en kwam door al die omstandigheden wat laat in de stad. (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• Mikmak: oorlog. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914. Soldatentaal)
• Ter aanvulling van het medegedeelde over Mikmak — schrijft S. K. Feitsma in De Navorscher — en in verband daarmede zij nog vermeld, dat reizende kramers hunne uit allerlei kleinigheden bestaande koopwaren, in hun bargoensch, mikmak noemen — wat, dunkt mij, eenigszins pleit voor de bewering, dat hetzelve oorspronkelijk aan het Duitsche mischen (mengen) is ontleend. (Algemeen Handelsblad, 06/09/1910)
• Kijk nou, gore dikzak
Nou breekt de hele mikmak. (Louis Davids: In het bosch. 1918)
• Ik kom nog alle veertien dagen op de dansclub
En altijd ben ik nog de eerste van de les;
We danse teugeswoordig ons gewoon het mikmak,
Ik bin al veertien dagen bezig an de Jess. (Louis Davids: Antwoord van Sientje uit Amsterdam (naar Mientje te Soerabaja). 1920)
• En zooals men in het Amsterdamsche ghetto, wanneer er „matschudding" in de buurt is, de kinderen Israëls elkaar hoort schelden voor smous, leip, parg, zoo kan men, als er „mikmak" is in de Indo-wijk Krembangan te Soerabaja of in Kemajoran te Batavia, de Indo's elkaar hooren bombardeeren met het geheele scheldwoorden-vocabulaire, dat in den loop der eeuwen door pigmentvreters is uitgevonden: katjang, lip-lap, blauwe, klipsteen, kakkerlak enz. (de Groene Amsterdammer, 07/01/1922)
• Plots ontkropte zich alles in Jan en hij vertelde den heelen mikmak. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Dan ginge ze om beurte an 't snorre, gooide Tonie d'r verschote arremoedje mikmak door de kamer en scheurde hier en daar de lelle van 't behang. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Dekens, helmen en schansschoppen ... heel de mikmak! (Willem van Iependaal: Kluivenduikers Doedeldans, 1937)
• … en je kon de heele mikmak voor een paar centen verkoopen voor varkensvoer. (J.A. Visscher: Schooier waar ga jij naar toe? 1939)
• ' t Is een goeiig wijf, maar ik trouw d'r alleen maar om m'n dochter te pesten en om an het dorp te laten zien, dat ik maling an de hele mikmak heb. (Piet Bakker: Branding. 1940)
• ... huiszoekingen, - getuigen, - de hele mikmak. (Simon Vestdijk: Pastorale 1943, 1e druk, 1948)
• Aan die anarchistische mikmak doen wij niet mee, wij houden van orde. (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• Die pakken waren voor een familie die naar Hongkong vertrekt! De hele mikmak is in kisten gedaan en... (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957)
• Hij wierp een korte blik naar binnen, gaf een verbaasde grom en keek rond, terwijl hij de deuren weer in het slot wierp. „De hele mikmak staat er nog in!” (Willy van der Heide: Hoog spel in Hong Kong. 1958)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)
• Elke snerthit die aan boord komt vindt 't, goddomme, nodig om hier op 't dek altijd de hele mikmak onder te schijten. (Maarten ’t Hart: De vlieger. 1998)
• Maar daar houdt de vergelijking dan ook op, want aan het eind van Taxidriver schiet De Niro alsnog de hele sodemieterse mikmak overhoop. (HP/ De Tijd, 13/03/1998)
• Er hoefde maar één smeerpoets op school rond te lopen en de hele mikmak werd aangestoken, zei mama. (Carry Slee: Moederkruid. 2001)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Daarna waste ik de vaat en gaf de hele mikmak een grote beurt. (Maria van der Ent: In betrekking. 2007)
• Werner zag zichzelf weer met Bink wegsprinten terwijl achter hen de hele mikmak in elkaar sodemieterde (Beau van Erven Dorens: Pijn. 2008)
Met enige graagte grijp ik zijn nauwelijks aangeroerde bord, doe de gehaktbal erbij en knikker de hele mikmak in de vuilnisbak. (Heleen van Royen: De naaimachine. 2010)
• Ik had genoeg van al die razzia’s. Tegenwoordig gaan ze samen met de politie een week lang op de Bijlmer staan bijvoorbeeld, inclusief hasjhonden en de hele mikmak. (Jorie Horsthuis: Op de tram. Een jaar als conducteur in Amsterdam. 2011)
• O, mijn ouders waren zeer geïnspireerd door David Bowie: The Rise and Fall of Ziggy Stardust en de hele mikmak en al zijn spinnen van Mars. (Mireille van Hout: Ibiza, land van liefde. 2016)
• We draaiden haar platen en waren de hele mikmak ver vooruit in Music Taste. (Willem Nijholt: Een ongeduldig verlangen. 2016)
• Ik ben veel aan het werk, dus jullie kunnen heerlijk de cultuur opsnuiven. Tapas eten. De hele mikmak. (Frieda Mulisch: Casino. 2017)

2) (1915) (inf.) ruzie, onenigheid.

• Intusschen, het vechten is in de kazerne verboden, en „mikmak" mag daar niet binnen de muren warden uitgevochten. Straf zou het gevolg zgn : „schoft je daarvoor!" (neem je in acht). (de Sumatra Post, 11/03/1915)
• We krijgen mikmak met die boer, wat ik je brom. (Theo Thijssen: Egeltje. 1929)

3) (1914) (sold.) aanslagoefeningen.

• Mikmak: aanslagoefeningen. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)

4) (1912) (Amsterdam) vervloeking. 'Krijg het mikmak.'

• mikmak, 't - , soort van ziekte-vloek, Querido Jordaan. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)