Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-01-2024

mieters

betekenis & definitie

(eind 19e eeuw) (jeugd) goed, leuk, heerlijk. Aanvankelijk een krachtterm in de zin van 'vervloekt, verduiveld' die waardering uitdrukt. Soms ook gebruikt ter intensivering: in ergerlijk hoge mate. Aanvankelijk nog als erg plat beschouwd (het ging immers om een verkorting van het bijwoord sodemieters). In de jaren vijfig van de twintigste eeuw werd het woord immens populair onder de jeugd. De Nederlandse schrijfster Cissy van Marxvelt (1889-1948) lanceerde in haar romans voor 'hippe meiden' veel woorden uit de jongerentaal, zoals dolletjes, lam, warempel en mieters. Vanaf de jaren tachtig beleefde 'mieters' een korte revival maar tegenwoordig wordt het door velen als kinderachtig bestempeld.

• mieters, als versterkend bijw.: da”s mieters min, gemijn, slecht, enz.; wis en mieters! = wis en waarachtig! (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Wij kennen ommers nie weg! schreeuwde een ander terug. Dat weet-je toch mieters-goed! (Nederland. 1902)
• ‘Hier, mietersche pestkop’, en ze haalde den jongen naar zich toe. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Jessus, jessus wat ’n mietersche stank.. (Herman Heijermans: Diamantstad. Tweede druk. 1906)
• Hoe ’t met ons gaat? Dank je, beste lezers, voor je deelneming. Tot dusver ken ik maar één woord ; mieters! Of het met of zonder ch geschreven moet worden, moet Miel Campioni maar uitmaken, die ’t woord gepatenteerd heeft en desnoods moet hij ’t maar uitvechten met z’n broertje Joop of met Piet Brederode, die 't ook al mieters aardig zeggen kan. (Sportkroniek, 12/07/1923)
• Wat haar behaagt is "mieters", En al de rest is rot. (de Groene Amsterdammer, 30/08/1924)
• „Smaakt miters!” verzekerde hij, kauwend en smakkend. (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1927)
• Mieters = beroerd, vervloekt. Dal het dij mieterze keerl mie lapt. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Mieters, bijw. v. gr. = zeer. Hai wait mieters gond, dit 'e dit nait dom mig. [Zie mieter.] Wis in mieters = wis en zeker, evenals: wis in duvels; wis in bliksems; wis in donders. Dit is mieters gemiin. Hai is mieters dom. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• ‘Oui m'sieur, oui!’ grinnikt Otje, ‘as je maar niet zoo mieters hard trekt. Au!’ (Sam Goudsmit: Jankef's oude sleutel. 1930)
• Er is niets liever dan zoo'n heele rij half-bloote danseresjes die voor zijn oogen veeren op de cadans van een hitsige melodie. Mieters!, zegt hij. (De Tijdstroom. Jaargang 2. 1931-1932)
• Há, dat kan smakelijk worden, een mieterse lol op zondag. (Herman de Man: Maria en haar timmerman. 1932)
• En die mieterse kerel lacht, als een sadist lacht hij. (Jan Mens: De Gouden Reael. 1940)
• Met m'n dure hassebasje op dat mieterse terrasje. (Toon Hermans: Zo'n zomeravond op het Leidseplein. 1946)
• Uitdrukkingen als ‘Geweldig, hè?’, ‘Reuze leuk, zeg!’, ‘Mieters in één woord,’ ‘Net op onze school, wat een bof!’ en ‘Moordclub, vin-je-niet?’ waren niet van de lucht.... (Leonard de Vries: De jongens van de hobby club. 1947)
• Hij sloeg de dokter hard op de schouder en riep: 'Mieters!' (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• ‘Ze zijn mieters,’ zei Mathieu. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Mieterse omgeving, man! (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Het leven was mieters! (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• Benzine en petroleum, alsmede andere olie mot wel verhoogd worden, omdat ze nu zo'n mieters end om motte vare, beweert tante Betje. (de Gelderlander, 05/12/1956)
• In veel gevallen kan het woord zich gemakkelijker doorzetten, doordat het vervormd en daarmee in ruimere kring bruikbaar werd. Mede als gevolg daarvan werd de woordafleiding ondoorzichtig en braken allerlei associaties af; zo werd sodomieters verkort tot mieters, belazerd (het lazarus = melaatsheid) week uit naar belatafeld, ouwe (kloot)zak werd gefatsoeneerd tot ouwe sok. (J.A. Huisman: Nette en onnette woorden. 1962)
• Mieterse boot, zeg! (Piet Bakker: Logboek van de Gratias. 1963)
• Is dat jullie ijskast? Wat een mieterse! (Johan Fabricius: Jongensspel. 1963)
• Een mieters land, Frankrijk. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• Wat dacht dat wijf wel. Al droeg ze nog zulke mieterse schoenen. (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• 'Smaakt mieters!' verzekerde hij, kauwend en smakkend. (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1972)
• Bijzonder smerige taal was toen 'mieters' en 'flauwe kul' - zonder dat iemand ons wilde uitleggen waaróom dat zo schandelijk was. (Henri Knap: Kleinigheden. 1982)
• Lijkt je dat niet mieters, Larrie? (Hans Plomp: Open inrichting. 1985)
• 'Mieters,' riepen de jongeren, 'hier hebben we altijd op gewacht!' (Muziek Express, januari 1986)
• Een mieterse tijd die jammer genoeg nooit meer terugkwam. (Harrie Jekkers & Koos Meinderts: Kunst met peren. 1988)
• Mieters!: Veertig jaar terug in de tijd hetzelfde als 'Geweldig!'. Ook bijwoord van graad in als familiair gekenschetst taalgebruik: 'Mieters boek zeg: De Avonden!'. Afgeleid van sodemieters. (het Vrije Volk, 17/04/1990)
• 'Hé, een luitplaat!' zei ze verrast. 'Mieters! Dank je wel!' (J.J. Voskuil: Het Bureau 2. Vuile handen. 1996)
• Het adjectief mieters was tot circa 1965 populaire omgangstaal, net als donders, bliksems, deksels etc., maar is nog sneller dan deze laatstgenoemde woorden verdwenen uit het taalgebruik. Heel frappant is het royale gebruik ervan in J.J. Voskuils roman Bij nader inzien (1963) waarin de studententaal van de late jaren veertig en vroege jaren vijftig wordt weergegeven. In diens latere epos Het Bureau komen nog sporen voor van dit eens uiterst populaire woordje, maar uitsluitend bij oudere personages zoals de protagonist Maarten Koning en zijn vrouw Nicolien. (Tabu. Jaargang 32. 2002)
• 'Een mieterse droom,' zei Henriette. (J.J. Voskuil: Meneer Beerta. Het Bureau 1. 1996)
• (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 44
• De PvdA verkijkt zich al een generatie lang op de kale klets van Joop den Uyl, maar Drees had ook gewoon een mieterse snor, en Troelstra nota bene een kekke kuif. (Cécile Narinx en Arno Kantelberg: Smaak. Ongevraagd stijladvies waar ù ook wat aan heeft. 2013)