Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-12-2020

meute

betekenis & definitie

1) (1988) (politie) mensen, die bij de behandeling van een moord nodig zijn.

• Is de meute gewaarschuwd? (A.C. Baantjer: De Cock en een dodelijke dreiging. 1988)

2) (1973) (wielr.) peloton. Syn.: bende*; pak*; trein*.

• Als de meute heeft gebruisd en geknald zoals in de spetterende schuimende slag in de streek van de Champagne dan heeft zij ook in een wilde apen Tour als deze ’s anderendaags geen goesting om opnieuw van leer te trekken. (Leeuwarder Courant, 05/07/1973)
• LeMond sprintte zo hard hij kon weg van de meute, keek nog om of iemand hem achtervolgde en dook een kilometer verder in de veilige ruimte van de wagen van Roger Legeay. (het Parool, 20/07/1991)
• Knetemann demarreert tegen het einde, is de ideale haas voor de meute en gaat vijftig meter van de eindstreep kopje-onder. (Leo van de Ruit en Frans van Schoonderwalt: De Kneet. Entertainer op twee wielen. 2005)