Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-05-2022

merode, marode

betekenis & definitie

(17e eeuw) (< Fr. maraude) (Barg.) nederlaag; gebrek; armoede. In de merode zijn: aan lager wal zijn; armoede hebben. 'De merode op gaan': straatprostitutie bedrijven. 'Op marode gaan': uit stelen gaan.

• (J.L. Voorzanger & J.E. Polak: Het Joodsch in Nederland. Tweede druk. 1915) p. 210
• Die zat gedurig in de merode en wist niet meer, hoe ze het met de huur en zo voor mekaar most knoeie. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Ze ginge met een dotje poen d'r goeie naam weer terugkope door een knoeitje te make met de ambtenare, die het ook niet konde helpe dat ze zo hopeloos in de merode zate. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Meróóde. Op meroode weeze of óp meróóde weeze, er op uit zijn, op pad zijn, van huis weg zijn teneinde streken of iets dergelijks uit te halen. V gl. Frans: être en maraude. Wéér benne de jónges naa toe? Ik weet 't niet, se benne óp meróóde, waar zijn de jongens heen? Ik weet het niet, ze zijn er op uit met onbekende bestemming. (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• Als hij ’s avonds thuis kwam, zwaar „in de merode”, zoals het standwerkers-bargoens luidt voor een lege portemonnaie, stond zijn potje met warme 'boerenkool klaar, zonder worst, want die verdiende de Sjammateur (reizende koopman) niet met zijn handeltje. (Twentsche dagblad Tubantia, 19/07/1952)
• Diezelfde avond kwamen we in een café een ouwe lul tegen die ons steeds te zuipen gaf. Eerst dachten we dat het weer zo'n poot was die wat te ruigen zocht. Die klanten pezen dikwijls op jongens die in de merode zitten. (Haring Arie: Tweede Boek, 1968)
• (H. Beem: Uit Mokum en de Mediene. 1974) p. 30)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) (p. 48)
• Bergen op Zoom - Merode, bargoens voor armoede. In de merode zitten betekent zoveel als in de narigheid zitten. Pijnlijk treffend voor de Hof van Merode in de wijk Langeweg, waar de straatnamen feitelijk moeten herinneren aan de Heren van Bergen. De realiteit is een 'zwaar verwaarloosde' buurt. (De Stem, 11/05/1996)
• (Hans Heestermans: Het Leids Woordenboek. 2007)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

< >