Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-10-2021

'm smeren

betekenis & definitie

(1909) (inf.) er vandoor gaan; vluchten; zich uit de voeten maken. Eigenlijk: de voeten smeren, waardoor men soepel en stil kan weggaan. Vroeger gebruikte men hiervoor de uitdrukking 'zijn schoenen smeren met hazevet'. Vgl. Fr. grasser ses bottes, zich reisvaardig maken; Hd. seine Sohlen schmieren. Syn.: ‘m poetsen*.

• 't Zal - wat bliksem! ik ben m'n raap kwijt, kijk jij ereis op de jouwe,
De mijne heit 'm ook gesmeerd, antwoordde Klaas, in al zijn zakken voelend. (Justus van Maurik: Stille menschen. z.j. 1909)
• ‘Toe, allo, smeren jullie 'm nou!’ (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• 'n Burgemeester mochten wij hier eren,
Die hield toch o,zo veel van Amsterdam,
Maar ach, hij bleek 'm gauw te smeren
Toen er een beter, hoger baantje kwam. (Louis Davids: Entreelied van Tinus de Vullisman. 1915)
• ‘De troepers... Vooruit jongens, te paard en smeert 'm,’ schreeuwde Lefty. (Chr. van Abkoude: Kruimeltje. 1923)
• Maar ik smeer 'em... zo vast as een huis. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• ‘Ik trek er tusschen uit,’ zei hij, ‘ik heb mijn belangstelling laten blijken, Geesteraag heeft ons gezien, ik smeer 'm.’ (Jac. van Looy: Jacob. 1930)
• We gaan even mee en smeren 'em dan. (Willy Corsari: Nummers. 1932)
• Meneer, smeer 'm! (Simon Vestdijk: Meneer Visser's hellevaart. 1936)
• Nu en dan neem ik Bilderdijk's geslachtslijst nog wel eens ter hand en smaak dan een ongekend genoegen; van hetzelfde kaliber als wanneer ik, in vollen ernst, ultra-moderne taalkundigen (?) ‘volgens de woordfilosofie van Freud’ (?) hoor verklaren dat bijv. boter en botter éénzelfde woord zijn. De eerste smeert men over zijn boteram, de tweede smeert 'm over de zee. (Aegidius W. Timmerman: Tim's herinneringen. 1938)
• Zeg, Thijs, als wij 'em eens smeerden! (J.B. Schuil: Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen. 1952)
• Als Kelly maar kans gezien heeft hem op tijd te smeren! (Willy van der Heide: Vreemd krakeel in Californië. 1955)
• Hildebrant en ik smeren hem allebei; ik de ene kant uit en hij de andere. (Willy van der Heide: Hoog spel in Hong Kong. 1958)
• De meisjes deden de hoofddoekjes om en smeerden hem naar huis. (Gerrit Krol: De rokken van Joy Scheepmaker. 1962)
• Smeer 'm, Ramón! (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• Laat je koffer zakken. We smeren 'm! (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)