Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-10-2020

'm knijpen

betekenis & definitie

(1914) (oorspr. sold.) bang zijn. Vaak met toevoegingen zoals: als een ouwe dief, als de zenuwen, als de ziekte. De volkstaal kent volgende syn. voor bang zijn: bagger* schijten; éénentwintig*tweeëntwintig; men kan een ei* in zijn reet gaarkoken; met een ei* in zijn broek rondlopen; gewerenvet* schijten; haasvreten*; in zijn kierewiet* zitten; met de kloppers* zitten; in zijn knijperd* zitten; in zijn naad* zitten; klotsende oksels* hebben; peentjes* schijten; peulen* schijten; in de piepzak* zitten; in z'n poeperd* zitten; met de poepers* zitten; in de pomp* schijten; in de rats* zitten; in zijn rikketik* zitten; zeven* kleuren stront schijten; in zijn stinkerd* zitten.

• (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• De kapitein knijpt 'm voor die brigges as de ziekte. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Zoo zijn de burgers nou, bang als wezels, knijpen 'm als ze alleen maar aan de sowjet denken. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• Je ome dreigde kapsie te make en die nette familie kneep ‘m as de zenuwe! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Zodra je hem er in betrekt, gaan ze 'm knijpe en durve je niet meer op d'r stoepie af te schepe met een: Stikdebobberd! (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Kijk, hij knijpt hem, hij durft niet. (Leeuwarder Courant, 23/10/1939)
• Kijk eens, Carl, als jij 'm begint te knijpen, wil ik ons nieuwe contract annuleeren, hoor, dan investeer ik mijn ton alleen en krijg ik de heele winst! (Willem Waterman: Amerika filmt. 1940)
• Het was mijn eerste examen en ik kneep ‘m er erg voor. (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp. 1946)
• De gebroeders begonnen ’m te knijpen. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Ha die Duuk! Duuk knijpt 'm! (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• En guusje hem knijpen, denk je? (Anne de Vries: Reis door de nacht. 1951)
• M'n adem inhoudend luisterde ik... beneden daverden Duitse stemmen en even later daverden die ook boven me: de Duitsers waren op 't zoldertje en liepen vlak over me heen! Wat zat ik 'm te knijpen! (Leonard de Vries: Chaweriem. 1955)
• ‘De schele zit hem te knijpen,’ zei Frans. (Leo Vroman: De adem van Mars. 1956)
• ‘Je hoeft 'm niet zo te knijpen,’ riep de brigadier weer. (Miep Diekmann: Padu is gek. 1957)
• De Engelsen beginnen 'm nu al aardig te knijpen. (Meyer Sluyser: Tussen speurders en spionnen. 1960)
• Ze knijpen hem ervoor.... (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Ze knijpt hem een beetje voor de bevalling, was het maar zo ver. (J.W. Holsbergen: Zakenmensen eerlijk als goud. 1967)
• Toen ik Utrecht achter me had, begon ik ‘m te knijpen. (Johan Fabricius: Het portret. 1974)
• Die stonden de hele dag te turven hoe vaak je naar het toilet ging, hoeveel papier je gebruikte, hoe lang je je handen stond te wassen. Och, och, wat heeft ie ’m geknepen toen! (Frans Kellendonk: De nietsnut. Een vertelling. 1979)
• Ze zeggen dat doorzagen afgezaagd is
Maar u moet begrijpen
Ik lig ‘m te knijpen
Het kan uiteraard altijd mis. (Ivo de Wijs: Wees. 1980)
• Ze zaten hem daar in het Vaticaan te knijpen als een oude dief dat ze allemaal op een dieet van sprinkhanen en wilde honing zouden worden gezet en in kemelsharen mantels zouden worden gehuld. (Maarten ’t Hart: Een havik onder Delft. 1992)
• Hij knijpt hem als een ouwe dief. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• ‘Ga je ’m knijpen,’ bromt Liefdegeest. ‘Je laat de moed toch niet zakken?’ (Catalijn Claes: Ons dagelijks brood. 2012)
• Ik heb hem flink staan knijpen. Want weet je, de buitendeur stond gewoon open, die was niet op slot. (Maarten ’t Hart: De moeder van Ikabod & andere verhalen. 2016)
• De mensch lijdt het meest door het lijden waar-ie hem voor knijpt. (Hetty Kleinloog: Volle bloei. 2018)