Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-07-2023

luistervink

betekenis & definitie

(1927) (sch.) radioluisteraar. Term bedacht door AVRO-directeur en omroeppionier Willem Vogt (1888-1973). Eigenlijk: iemand die scherp luistert. In die zin reeds opgetekend in de 17e eeuw (o.a. bij Erasmus).

• Maar de grootste moeilijkheid is het belangrijk tijdsverschil. Al zou Hilversum een krachtigen zender hebben, die hier goed doorkwam, dan zou nog met het oog op het tijdsverschil de Surinaamsche luistervink niet veel aan de uitzending hebben. (Neerlandia. Jaargang 37. 1933)
• En de luistervink van de radio was aan de schrijvers van de betreffende aflevering in 1923 nog onbekend. (Etsko Kruisinga: Het Nederlands van nu. 1938)
• Even een kattebelletje om U te melden dat de uitzending van tante Mary op 6 December hier te Semarang door ons goed ontvangen werd. Jammer genoeg lag haar kleinste luistervink Freddie al in zijn bedje te dromen van den goeden Sint. (Leonard de Vries: De jongens van de hobby club. 1947)
• 1924 Willem Vogt richt de Hilversumse Draadloze Omroep op en werft luisteraars met de erenaam luistervink. In 1927 komt uit de HDO de AVRO voort en gaat luistervink exclusief' AVRO-luisteraar 'betekenen. (Peter Burger & Jaap de Jong: Taalboek van de Eeuw. 1999)