(1891) (Barg.) geld. Ook in samenstellingen zoals: loodpot, loodgebrek. Vgl. het Engelse slangwoord 'tin' dat eveneens voor geld wordt gebruikt.
• ''t schijnt dat jij je lood niet op kan.'(Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Ik bestelde toen van die menu een diner... complet, die bedraagt f 3.75.
Ja natuurlijk, ’k had ommers tóch geen lood. (M.J. Brusse: De zonderlinge avonturen van “Zijne Excellentie de Generaal.” 1915)
• Een ander woord voor geld is „poen”, „Om den poen is 't al te doen, luidt een oud rijmpje. Het woord komt ook in de 17de eeuwsche dieventaal voor. Wie geld heeft, laat zich daar allicht op voorstaan, en „een poen" is dan ook eigenljjk: iemand die geld heeft, maar met de bijgedachte, dat hij er mee „dolt”, dus een ploert. „Een dot poen" is hetzelfde als „een hoop lood". Immers „lood” beteekent ook al weer geld, zeker omdat het nogal weegt; het Fr. argot heeft eveens voor geld „pèse" [ce qui nèse). (De Sumatra post, 18/02/1915)
• Lood. Afgeleid ofwel van de loden schijven bij het muntwerpen, ofwel van de loden aanwezigheidspenningen (Fr. méreaux) , die in de 15e tot de 17e eeuw uitgedeeld werden bij godsdienstplechtigheden en vergaderingen van confrerieën. In de Noordnederlandse dieventaal is het synoniem van poen en moes.
- Zijn lood is op: alles verteerd hebben.
- Hij laat zijn loodjes liggen: hij raapt zijn geld niet op.
De zinken muntstukken, die in de laatste jaren in omloop werden gebracht, worden door sommige mensen ook als loden muntstukken betiteld. Zulks komt omdat er tussen deze speciën vele nagemaakte voorkomen, welke in lood zijn gegoten en in
kleur, door oxydatie, van de zinken moeilijk te onderscheiden zijn.
't Is een loden: 't Is een valse munt.
Met loden stukken betalen: met zinken geld betalen. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)
• De commissaris kan me nog veel meer vertellen zei hij. En daarom vertelde hij zelf of liever gezegd liet hij de knapen uit de kroegen en de sloppen aan het wooord en de knapen die met een paar fikse kraken zoveel .lood verzamelden dat zij nu onder het genot van een ferme borrel alleen nog meer fleurige moppen vertellen over de tijd toen zij hun meesterstukjes uithaalden. (Leeuwarder Courant, 24/10/1951)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Je wou zeker voor haar een televisietoestel kopen dat je lood hebt gepikt. (Sal Santen: Brand in Mokum. 1977)
• Loôd, znw. 't. Ook: geld. Hai zit goed in z'n loôd. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Lood: geld. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Lood: geld. (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)