Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 28-11-2020

leugenaar

betekenis & definitie

1) (1972) (sch.) de krant. Zie ook: ’t Leugenaarke*.

• Leugenaar: krant. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• “Ik weun al jaren in Naerden en zag in het plaatselijke leugenaertje dat je hier vandaag kwam signeren, dus ik dacht, kom, laat ik mijn veurmalige vrindje eens opzoeken,” zei Anneke … (Jeroen Guliker: Niet voor tere zieltjes. 2015)

2) (1970) (luchtv.) catalogus van door de KLU gevoerde artikelen.

• (de Vliegende Hollander, 25/05/1970)

< >