Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 17-10-2021

lans

betekenis & definitie

1) (1967) (sch.) mannelijk lid. Metafoor van het stootwapen.

• Hij gewoon zonder broek, de stijve lans opwaarts gericht, trillend van liefde. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)
• Zoals altijd begaf ik me naar de uitkanten der stad, en waar geen mens te zien was maakte ik de broek volkomen open, om met de lans ontbloot verder te wandelen. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• Toen stootte de kerel voor haar met al zijn kracht de glanzende, bijna exploderende blauwe eikel in haar aars en ze schreeuwde het uit. Door de rijen toeschouwers gingen zware zuchten van medeleven. De man had zijn enorme lans weer uit het gat getrokken, tikte hem met een gekromde vinger omhoog, tot hij tegen de verhitte gezwollen lippen rustte, en liet zich toen diep in haar spleet zakken. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Jasje uit, geld eruit, broek open. Voor hij het wist was het gebeurd en zat hij daar met zijn lans in de aanslag. (Nelleke Noordervliet: De naam van de vader. 1993)
• Met een schreeuw boorde hij zijn lans in haar slurpende vagina en drong direct door tot hun buiken botsten. (R. Fox: Pooier onder het bed. 2002)
• Dan aanschouwt ze zijn fier geheven paarse lans, die op het punt staat om duistere gebieden te verkennen. Hij duwt hem trefzeker in de richting van haar liefdesgrot. (Renske de Greef: Lust, liefde, seks en bambihertjes. 2004)
• Ik wilde net mijn hard geworden, bjna exploderende lans in de gloeiende, uitpuilende vleestulp stoten.... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Derde boek. 2008)
• Zijn vrouwen vereerd dat ze door een echte veelneuker aan de lans worden geregen? (Jan Heemskerk & Saskia Noort: Jan en Saskia. De naakte waarheid. 2014)
• De eikel gleed over zijn tong zijn keel in. De dikte van de schacht duwde zijn kaken ver uit elkaar. De jongen kon geen adem meer halen, maar hij kon nog wel slikken en hij merkte dat hij de geweldige lans daardoor verder toe kon laten. (Eric Kollen: Jongenssprookjes. Deel 4. 2016)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)
• Zijn het dan allemaal totale losers, die deze hobby be­oefenen? Nee, ook mannen met invloed zwaaien graag met hun lans. (Saskia Noort: Hoe nu verder? 2021)

2) (19e eeuw) (sold.) landgenoot.

• lans = landgenoot. (Onze Volkstaal. Deel 2. 1883)
• Lans: landsman. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)

< >