Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 17-09-2023

kuddedier

betekenis & definitie

(1904) (fig.) iemand die slaafs anderen volgt. Zo spreekt men ook van ‘kuddegeest’: geestesgesteldheid waarbij men zonder enig oordeel de meningen van de massa (slaafs) volgt.

• Zijn deze kinderen niet wijs - de redactrice zou zeggen: ‘dom-wijs’ - voor hun jaren? Is het niet typisch: het verpöbelnde kunst-idee, om den mensch tot ‘kuddedier’ geworden af te beelden, karakterloos, zonder individualiteit?’ (De Hollandsche Lelie. Jaargang 18. 1904-1905)
• Welnu: eene ‘persoonlijkheid’, als de dichter hier bedoelde, eene individualiteit met geheel eigen stempel, onmogelijk te rangschikken, wêerbarstig tegen al wie in een' bepaalden stal haar denkt te schutten als een kuddedier, dat toont zich hier de schrijver zelf in hoge mate. (Onze Eeuw. Jaargang 5. 1905)
• Want 't zijn allemaal figuren, die je hier aantreft. Oorspronkelijk, markant; en zij laten zich leven, of worden geleefd; maar altijd intens; in den vollen brand van hun temperament. 't Zijn individuen, stuk voor stuk belangwekkende modellen; gaaf in 't slechte evenals in hun mooie eigenschappen. 't Zijn geen maatschappelijke kuddedieren, die immers allemaal min of meer op elkander gelijken, omdat ze zich gedragen alsof ze zich hielden aan de geijkte overeenkomsten omtrent de moraal en voor hun handel en wandel. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• De feiten zeggen dat de mensch een kuddedier is, een groepswezen, in al zijn daden en denken beheerscht door de drijvende kracht van enkele individuën. (Frederik van Eden: Gedachten. 1920)

< >