Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-11-2020

kopstoot

betekenis & definitie

1) (1925) (Barg.) 10 cent.

• Fan mijn auk 'n kopstoot... geen nep! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2) (1906) (Barg.) stoot met het hoofd in iemands gezicht.

• Kopstoot, een stoot met het hoofd, van onderen tegen iemands kin, waarbij het woord hengs! wordt gesproken. De gestootene valt in den regel duizelig achterover en wordt beroofd. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Och meheir... geif die kaalkin rejaal 'n kopstoot... sel je'm sien 'n oferlaupie make,... pruttelde Jan erbij. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Ik zal je ’n kopstoot met suiker verkoopen, dat je kiezen in je fondament staan te rammelen! (Nieuwe Hoornsche courant, 30/10/1928)
• „Dacht je, dat ik geen hoofd had", zei Nanzi en hij wilde een soldaat een kopstoot geven, maar een andere soldaat bemerkte het tijdig en sloeg hem zo hard op zijn hoofd, dat hij bewusteloos bleef liggen... (Nieuwe West-Indische gids, Volume 20. 1938)
• Ik gaf hem een vreselijke kopstoot. In een wenk was zijn hele gezicht rood van mijn bloed. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)

3) (1940) (Barg.) glas bier plus een borrel. Deze drankcombinatie zou aankomen als een stoot voor je kanis. Volgens Ewoud Sanders (Borrelwoordenboek) kan er ook een verband zijn met de Rotterdamse bokser Bep van Klaveren, die niet alleen kopstoten uitdeelde maar ook liefhebber was van zo'n drankje. Syn.: onderzeeboot*.

• Terwijl men in een behoorlijk café ’n glaasje jenever fatsoenshalve alleen met den naam „borrel” ’mag aanduiden, bestaat er voor hetzelfde artikel in de tapperij een uitgebreide keus populaire uitdrukkingen, zooals: borrel, keil, neut, spatje, piereverschrikkertje, hassebassie enz. En den klant die een van deze vaktermen gebruikt, kan men dadelijk herkennen als een stamgast. Dat een klant tegelijk bier en borrel bestelt, komt in een restaurant nooit, in een tapperij slechts zelden voor en dan is degene die dit bestelt meestal een zeeman of havenarbeider Wil men in een tapperijtje toch een combinatie van bier en jenever bestellen, dan hoeft men alleen maar „een kopstoot” te zeggen en de waard weet wat bedoeld is. (Dagblad van Noord-Brabant, 21/09/1940)
• Een geliefde »kopstoot« in De Zon is een bier met twee of drie borrels er in. (Hans Ferrée: In & uit: statusvijzel voor de halfwas intellectueel en zijn tegendraadse amateur. 1963)
• Het is overigens wel een kopstoot, dat hele glas ineens. (Gerard Reve: Op weg naar het einde. 1963)
• Geef me een kopstoot van je. (Simon Carmiggelt: Oude mensen. 1963)
• Met een knikje naar de bar bestelt hij een volgende 'kopstoot' .... (Jan de Vries: Boeren en burgers in Buitenveen, Volume 2. 1966)
• En voor degenen, die niet helemaal thuis zijn in het vocabulaire, dat in Amsterdamse kroegen wordt gebezigd, biedt het boek een zeer uitgebreide lijst met verklaringen voor begrippen als een deukie, een buikje, een kopstoot, een pijpie of een propje. (Nieuwsblad van het Noorden, 06/01/1968)
• Er werd door iemand gewenkt en in de kortste keren had ieder een dubbele kopstoot voor zich. (Heere Heeresma: Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. 1973)
• Kopstoot: een glas bier plus een borrel. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau Advertising Marketing + Design. 1973)
• 'Leuk hier, hé?' zei hij bijna ontroerend blij voor hij doormidden sloeg na z'n tweede kopstoot. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap. 1975)
• Zonder verder nog iets te zeggen, dronken we ons kopstootje op. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• In de lage kelderkroeg dronken we een borreltje met een pils. 'Een kopstoot, jongen.' (Jan Konings: In memoriam Dick Bos. 1984)
• Een kopstootje, Sjon? (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• kopstoot (volkstaal) glas bier met één glas jenever erin; glas jenever met één glas bier ernaast. (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)
• Ze bood hem een kopstootje aan. (Harrie Jekkers & Koos Meinderts: Kunst met peren. 1988)
• Doe maar een kopstootje... (Rijk de Gooijer & Eelke de Jong: The best of Koos Tak. 1988)
• Geen situatie om een 'kopstoot' te vragen. (Ben Borgart: Het geluk ligt om de hoek. 1991)
• Hoewel de zeelieden af en toe een 'pikketanussie', een 'kopstoot' of een 'afzakkertje' achteroversloegen, werd er niet echt gedronken. (Maarten 't Hart: Het woeden der gehele wereld. 1993)
• 'Zet er maar een pilsje naast,' beval hij. 'Een kopstoot!', meldde de jongeman achter de tap met blij gelaat, verheugd dat hij een vakterm kon laten kletteren. (Jos Brink: Made in Holland. Vrolijke verhalen. 1995)
• Dan kwam hij vroeg in de middag al binnen, dronk in hoog tempo kopstootjes die hij ‘gluiperdjes’ noemde en gaf het ene na het andere rondje. (Kees van Beijnum: Dichter op de Zeedijk. 1995)
• Ik wenk de barman en bestel een kopstoot voor mij, pils voor Biene en bitter lemon voor Nadine. (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• Ik zet m'n pet op en ga een kopstoot halen. (Vrij Nederland, 01/08/1998)
• Kim's Café is nog open. Laura verdwijnt naar de wc. Als David zijn kopstootje op heeft, keert ze terug, redelijk ontspannen. (Robert Anker: Een soort Engeland. 2003)
• Pa klemt zich vast aan zijn pilsje, kopstoot er een jenevertje achteraan. (Tessa Leuwsha: De Parbo-blues. 2005)
• Die zaterdag ontmoette ik Bert in de kroeg, die achter een kopstootje op zijn vaste plek aan het eind van de bar zat en, zoals altijd, wat voor zich uit zat te mijmeren. (Peter Langendam: De trechtermoord en andere verhalen. 2008)
• ‘Kopstootjes,’ zei ze, op normaal geluidsniveau, en haar stem klonk opeens nuchter. ‘Ik wilde snel dronken worden.’ (Marja Pruis: Atoomgeheimen. 2009)
• De kroeg is niet ver weg en even later zitten we op een terrasje, Marja met een witte port, ik met een klein kopstootje. (Peter Langendam: Boeren, burgers & politici. 2010)
• Ze dronk haar kopstootje. Na vier kopstoot­jes kon je bij haar op schoot, wreef ze over je arm, zei ze ‘stil maar, wijffie’. (Roos van Rijswijk: Onheilig. 2016)
• “Kopstootje?” Ze begrijpt niet meteen wat hij bedoelt. Het is vreemd om een zo”n Nederlands begrip uit een Amerikaanse mond te horen. (Basje Boer: Bermuda. 2016)
• Ik ging altijd indrinken (zeven à acht kopstoten) bij het legendarische café Meerzicht … (Rob Hoogland & Arthur van Amerongen: Het grote foute jongensboek. 2017)
• Daar vonden we oude jenever. “We doen een kopstoot!” riep ik, en pakte drie van mijn stiefvaders beugels Grolsch uit de koelkast. (Henk van Straten: Wij zeggen hier niet halfbroer. 2017)
• In één teug de kopstoot achteroverslaan was verre te verkiezen boven een escalerend conflict met de platneus. (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)
• Ome Joop, schenkt is voor onze gast een kopstoot. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)
• Wes kreeg chocomel, zelf dronk ie een biertje, en nog een, en nog een, en het biertje werd een kopstootje … (Walter van den Berg: Ruimte. 2020)