(1938) (inf.) maandag. Zie ook: 'de kop is er af'.
• Maar als ik het tot zaterdag uithoud, dan kan ik maandag buikpijn hebben en is meteen de kop van de week af. (A. den Doolaard: Wampie. De roman van een zorgeloze zomer. 1938)
• Trouwe lezers van „De Tijd' zullen zich deze rubriek misschien nog herinneren. Na een oponthoud van enige jaren zetten wij onze persoonlijke belevenissen over de afgelopen zondag voort, niet omdat persoonlijke belevenissen belangrijk zijn tussen de officiële communiqué's maar omdat de maandag weemoediger is dan de andere dagen, omdat dan „de kop van de week er af moet". (de Tijd, 20/01/1958)
• … ik weet alleen niet of ik 't doe, want 's maandags ben ik ook altijd een beetje somber, omdat ik veel meer van de dinsdag houd - dan van die eenzame maandag, die zo spits dé kop van.de week afbijt. (het Vrije Volk, 02/10/1961)
• ... dan kan ik maandag buikpijn hebben, en is meteen de kop van de week af. (A. den Doolaard: Wampie: de roman van een zorgeloze zomer. 1966)
• Na een dag van repeteren zal vanavond de kop van de week worden afgebeten. (Nieuwsblad van het Noorden, 12/07/1968)
• Kop van de week: maandag. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• Wat dat betreft hoeft die maandag niet zo slecht voor ons te zijn. Het is de kop van de week, wanneer je dan met een sleepnet door het weekeinde gaat, is er best wat leuks te bedenken. (Algemeen Dagblad, 29/07/1992)
• 'Vandaag is het de tweede dag ja. De kop van de week is eraf.' (het Parool, 22/03/1999)