Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2023

kooi

betekenis & definitie

1) (1681) (zeem.) slaapplaats op een schip; eigenlijk: een ijzeren ledikant dat de hangmat in de slaapzaal verving. 'Te kooi gaan': gaan slapen. 'Je ziet er uit als een slecht gesjorde kooi': gezegd van iemand die slordig gekleed gaat. Kooigoed is beddengoed. 'De kooi lek varen': onbekwaam zijn om een schip in zee te brengen. 'Voor goed naar kooi gaan': sterven. 'Die schipper heeft de kooi lek gevaren': Die man heeft zijn betrekking verloren.; is van de plecht gevallen, heeft zijn post verloren.

• (W.A. Winschooten: Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst, en Spreekwoorden.... die uit de Seevaart sijn ontleend. 1681)
• kooi, z.n.v. – Slaapstede aan boord, aldus genoemd, omdat zy even als vogelkooien boven en naast elkander tegen den wand vastzitten. Ook voor hangmat en slaapstede is ’t algemeen. Naar kooi gaan (naar bed gaan). Spreekwijze: De kooi lek varen (een onvoordeelige, schadelijke reis doen). (Jacob van Lennep: Zeemans-woordenboek. 1856)
• Overal zag ik dat kleine ding: lei 'k in m'n kooi, 'k zag 't schaap voor me; had ik de wacht, 'k verbeeldde me dat ik 't wurm zag. (Justus van Maurik: Van allerlei slag. 1907)
• Niemand weet het, want niemand heeft opgemerkt, dat Sariman vroeg ter kooi is gegaan. (Justus van Maurik: Op reis en thuis. 1912)
• Op een tijd dat fatsoenlijke menschen naar kooi gaan, / Ziet men gewoonlijk jelui eerst terdeeg aan de pooi gaan. (W.J. van Zeggelen in Humor en humoristen. 1915)
• Gong hij eindelijk naar kooi, dan had hij een dik pakje bonnetjes voor limonade of bier of nabiet. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Matrozen sliepen in ‘kooien’, vastgehaakt aan krammen in de zolder van het ‘tusschendek’ die 's morgens werden ‘gesjord’. (Jacobus van Looy: Jaap. 1923)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Later riep de schipper mij en drong er op aan in mijn kooi te gaan liggen, wat ik dan ook deed. (Hendrik Vaz Nunes: Een Amsterdammer ter haringvangst. 1934)
• .... om half drie ben ik naar kooi gegaan, waarna dit avondmaal, lieve moeder, m'n ontbijt is. (Jo van Ammers-Küller: De opstandigen. Een familie-roman in drie boeken. 1925. Dertiende druk. 1935)
• Ga naar kooi, je ziet er uit als een lijk. (J. Slauerhoff: Schuim en asch. 1930)
• Kom, ik kruip in mijn kooi. Ik ben koud geworden. (Diet Kramer: Roeland Westwout. Roman over jonge menschen. 1940)
• 't Is een dìng, weet je, om getrouwd te zijn. Wie 't eenmaal beleefd heeft.... Afijn. Laten we te kooi gaan. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Geef me nog een baksie, Jannekee, dan gaan we naar de kooi. (Piet de Rover: Behouwe vaart. 1941)
• Ik kruip in mijn kooi, Baby. (Willy Corsari: Die van ons. 1946)
• Hij kan niet meer op z'n benen staan van de slaap. Hij gaat naar kooi! (Willy van der Heide: Avonturen in de Stille Zuidzee. 1950)
• 'En nou jij naar je kooi,' fluistert Verbrink. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Kom, Klaas, 't wordt tijd naar kooi te gaan. (K. Norel: Vliegers in het vuur. 1963)
• En die debiele Maria, daar ging hij vanavond mee naar kooi. (Margaretha Ferguson: Maanlicht en middagzon. 1965)
• Allo, ja, zei ze, ik heb mevrouw Derek naar bed gebracht en ga nu ook naar kooi … (Louis Paul Boon: Als het onkruid bloeit. 1972)
• Dan zoeken wij de kooi maar op. (Bouke Jagt: Bij de gratie Gods. 1985)
• (Jan Berns: We zien wel waar het schip strandt. 1991) p. 15
• Eenmaal in zijn kooi kan Rob niet slapen. (Robert Anker: De thuiskomst van kapitein Rob. 1992)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)

2) (1931) (voetb.) doel. Vgl. Fr. en Eng. cage.

• Bij onderlinge overeenkomst zou men, bij boven genoteerd gelijk spel, eene beslissing trachten te verkrijgen door het nemen van „strafschoppen". Bij de eerste serie van 3 misten beide partijen tweemaal. En van de volgende serie kwam er niet één in de kooi terecht!!! (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 04/09/1931)
• Kooi. Doel. (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• ... dat leverde de eerste druk op voor de kooi van Hoogenboom die zich gewonnen moest geven op een knap schot van N'Gapy. (Het Nieuwsblad, 16/09/1985)
• Drie minuten later kon hij in zijn zesde interland de bal voor de tiende keer uit de Oranje-kooi halen. (het Parool, 15/10/1992)
• Relatief ongevaarlijke schotjes van Witsel en Lukaku: meer kregen de Belgen in de eerste 43 minuten niet voor elkaar. Toen volgde toch een heet standje voor de Zweedse kooi. Na een hoekschop in twee tijden kopte Meunier rakelings na. (De Standaard, 22/06/2016)

3) (1910) (Ned.-Indië, sold.) gevangenis. Ook in de Vlaamse volkstaal opgetekend.

• Naast de soldatenbarak vinden we dan tenslotte nog een kleiner afdak waaronder een bank en bestemd voor wachtlokaal. Hieraan is verbonden een stevig omhegde en eveneens gedekte ruimte , dienende voor gevangenis of 'kooi' , zooals ’t in de soldatentaal gewoonlijk heet om er eventueel verdachte Atjehera of Qajoe’s in op te sluiten. (Leeuwarder Courant, 11/03/1910)
• In de kooi: gevangenis. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)

4) (1936) (Barg.) bende; samenwerkende ploeg mensen. Zij werken onder leiding van een kooibaas.

• Kooien zijn grootere of kleinere groepen van jongens, die, onder leiding van een kooibaas, de voorjaarswerkzaamheden op de landerijen verrichten, wat voor hen voornamelijk bestaat in vlas wieden en later ook bieten wieden en erwten plukken. (N. Rotterdamsche Courant, 28/04/1936)