Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-10-2021

koning

betekenis & definitie

1) (1991) (jeugd) cool, super. Studentenslang is: 'zich een absolute - voelen': een goede prestatie leveren. In die kringen betekent 'koning' ook: vriend, hele vent. Tevens wordt het als bijvoeglijk naamwoord gebruikt: mijn nieuwe broek zit koning!

• Koning. 1. (Wag) vriend; 2. in: (Gro) ik voel meeen absolute koning', ik heb een goede prestatie geleverd; ook: keizer; king. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)
• Als een film goor is tegengevallen, is het een smek-film. Levert een acteur daarentegen een prachtprestatie, dan is-ie een koning. En dat is boeie, lekker belangrijk. (Algemeen Dagblad, 07/09/1996)
• Koning (bijwoord) 'iets koning vinden': iets heel leuk vinden. (Henk Spaan in Onze Taal, april 2008, over Amsterdamse studententaal)
• Zulke woorden krijgen dan altijd een gebruikslabel, zoals “vulgair” bij scheldwoorden. Kanshebbers zijn “cool”, “vet”, “chillen”, en “mattie” voor vriend. Ook “je ding doen”, afkomstig uit het Engels uit de hiphopscène, is best algemeen geworden, zoals in “Dat is niet mijn ding”. In studentenkringen wordt iemand die iets heel goed kan een “koning” genoemd. Dat wordt veel overgenomen, ook in samenstellingen als discokoning. (De Volkskrant, 21/07/2009)
• Koning: compliment; benaming voor iemand die kneiter goed bezig is, vaak vooraf gegaan door "ontzettende". (https://yoo.rs/studententaal-by-lissa, 27/08/2015)
• Koning compliment of lofuiting. Kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt (zoals een ‘koningsgrap’) (Studentengids Universiteit Leiden 2015)
• koning: zeer goed. (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)
• Koning. Iemand die heel studentikoos is Hij drinkt wel tien bier op een avond, hij is echt (een) koning. (F.M. Melchers: Burger of borrelaar? Een kwalitatieve studie naar de relatie tussen groepsidentiteit en taal bij een Utrechtse studentenvereniging. Bachelorscriptie. 2018)

2) (1980) (schol.) dikke knikker.

• Al eens gehoord van een bolder, confetti, katteoog, porsche, koning of een spetter? Kinderen weten het ongetwijfeld. Het zijn de namen van dikke knikkers. (Limburgsch dagblad, 25/04/1991)