(16e eeuw) (spot.) Amsterdammer. Opgetekend bij o.a. Justus van Effen. De bijnaam heeft wellicht te maken met de Sinterklaasmarkten die vroeger in Amsterdam werden gehouden. Dit locofaulisme wordt blijkbaar ook gebruikt voor een bewoner van de Zaanstreek. Koeketers is ook een bijnaam van de Hasselaren (inwoners van Hasselt). Wellicht een verwijzing naar de wereldberoemde Hasseltse speculoos.
• Doch ergerden zich de Delvenaars aan den spotnaam Kalverschieters, de Amsterdammers lieten zich dien van Koeketers stil aanleunen, ja rechtvaardigden dien met de daad. (Jan ter Gouw, Jacob van Lennep: De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen). 1867-1869)
• Het heelmeestersgilde te Amsterdam had reeds geruimen tijd vroeger de eerste schrede gezet op dezen nieuwen weg. Waren de Amsterdammers weleer door de Haarlemmers, en andere omringende benijders, met een populairen schimpnaam ‘koek-eters’ genoemd, sedert 1550 heetten zij ‘menschevilders, omdat de amsterdamsche chirurgijns in dat jaar van de Edel-Achtbare Heeren van den Geregte vergunning bekomen hadden het lijk van een beruchten dief te ontleden; toen eene ongehoorde zaak. (Cd. Busken Huet: Het land van Rembrand. 1882-1884)
• De Amsterdammers waren Koeketers, Koekvreters of Moorddammers, de Goudenaars Gapers, de Delvenaars Kalverschieters, de Utrechtenaars Sleuteldragers, de Amersfoorders Keitrekkers of Keisleepers, de Leidenaars Hondehangers ...(Jaarboekje van de Nederlandsche Vredebond. 1890)
• Amsterdamsche koeketers, bijnaam der Amsterdammers, ontleend aan de verschillende koeksoorten, die sedert den aanvang der 16e eeuw in groote hoeveelheden in Amsterdam verorberd verorberd werden. Door concurrentie en namaak ontstonden er zelfs diplomatieke verwikkelingen tusschen de magistraat van Deventer en die van Amsterdam op dit punt. Niet alleen van Deventer- maar ook van Schoonhovensche koek, Uytreehtse Heylickmaeker enz. werden groote massa's verbruyckt; op de Kon. Bibl. is zelfs een werkje, getiteld: „Uytreehtse Heylickmaeckers" of „Amst. Kermiskoek." (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• „Blauwvingers” noemde men de inwoners van Zwolle. Hadden zij niet hun vingers blauw geteld aan de stuivertjes, waarmede Amsterdam een Zwolsch klokkenspel betaald had? „Blauwmantels” was in den Patriottentijd de scheldnaam der Kattenburgers, wegens hun lichtblauwe schoudermantels. „Koeketers” is de spotnaam voor de Amsterdammers in het algemeen. Die bijnaam is al oud, dateert stellig van vóór 1550. Immers een rijmpje uit dien tijd luidt: „De naam van Koek-eeters zynse quijt, Menschen villen geeft beter profijt”. (De Telegraaf, 26/07/1914)
• ‘Dan is jouw vader dood,’ had de jongen gezegd, ‘ik wist wel dat je maar een Haarlemsche mug was, wou jij ook gaan varen voor de leus?’ ‘Dat weet ik nog niet, amsterdamsche koekvreter,’ wou Jaapje zeggen, maar de jongen liet hem niet aan het woord. (Jacobus van Looy: Jaapje. 1917)
• De Noord-Nederlanders zijn liefhebbers van zoetighoid en koek en bijna geen enkele Hollandsche stad, of ze heeft haar speciaal koekgebak. De spotnaam Koeketers is dus niet onverdiend gegeven. (Jozef Cornelissen: Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. 1930)
• P. Boorsma vertelt onderhoudend van de luilakviering in de Zaanstreek omstreeks 1880 en wat daarvan overbleef. Over het eerste is hij uitvoerig en hij schildert den jaarlijkschen heroïschen tusschen de koekvreters en de gallègezagers. (het Vaderland, 01/11/1935)
• De Amsterdammers scholden de Haarlemmers voor Muggen en deze hun „Muggenroepers" voor Koeketers; 'n Dokkumer noemde een inwoner uit Leeuwarden Galgelapper, waarop de Galgelapper antwoordde met „Garnaal". Sinds men geboren werd in Zwolle, heette men „Blauwvinger". Stond je wieg in Kampen, dan kreeg men den naam van „Steurvanger". De spot- en schimpzucht kon zich vroeger vrij ontwikkelen in de plaatselijke zelfgenoegzaamheid. (De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, 08/04/1936)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Amsterdam: Veenpuiten en Koeketers, een zeer oude spotnaam. Maar men zegt het ook van de Zaandammers, en eveneens van de inwoners van de Koog, Krommenie en Uitgeest. Die van Medemblik, Hoorn, De Kreil, De Beemster en Jisp heeten Moppen. (Jos Schrijnen: Nederlandsche volkskunde (2 delen). 1977)