Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-02-2022

knots

betekenis & definitie

1) (1968) (inf.) mannelijk lid. De penis als wapen of gereedschap. Vgl. alaamstaart*; beitel*; botermesje*; buikboor*; drilboor*; genotspaal*; gerief*; geschut*; hamer(steel)*; houweel*; jachtgeweer*; kanon(loop)*; karwats*; liefdespaal*; neukstaaf*; papborstel*; piek*; pik*; pikhaak*; ponjaard*; pretpaal*; puddingbuks*; sabel*; schietspoel*; slagboom*; sloopkogel*; snaphaan*; staafmixer*; verfborstel*; verfkwast*; verwenstaaf* enz.

• En het schatje had toen ook zijn op springen staande knots vastgepakt. (Heere Heeresma: Geschoren schaamte. 1968)
• Ik zag hem zorgvuldig z’n stijve knots wassen en ook de bruine en wat behaarde zak, waarin ik de kloten vermoedde. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)
• Het was Steven die vanzelfsprekend weer won, want met reeds machtige hand omsloot hij een knots die heel wat meer betekende dan wat ik ‘mijn stijve’ had durven te noemen. (Louis Paul Boon: Memoires van de heer Daegeman. 1975)
• Een drang waaraan werkelijk niet te weerstaan viel, dwong me ertoe zich naar haar toe te wenden, om er bloot te staan met die knots, zo stijf, zo ontzettend heet als ik het nooit gekend had. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Moeders trots is vaders knots. (Prof. Dr. Stefan Lievens: Graffiti. Handschriften op muren en toiletten. 1984)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Vaders knots is moeders trots. (Rob Schouten: Lusthof. 2002)
• Ik heb mannen gekend die voorzien waren van een serieuze kwieke knots maar helaas nog steeds niet doorhadden hoe ze de juiste deining moesten teweegbrengen. (Amelie O.: Zaad op mijn huid en andere besognes. 2004)
• Ik deed mijn riem open, opende knoop en rits van mijn spijkerbroek en haalde met één beweging mijn harde knots uit de broek. (Peter Langendam: Morgen gebeurt het. 2007)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen, spot.) kleine, dikke man of jongen.

• Knots: Kleine, dikke man of jongen Corn Vervl A 1829. Als eerste betekenis geeft CV: “Iets groots in zijne soort” wat dan in dit geval wel zal duiden op de omvang in plaats van op de lengte. Dit blijkt ook uit de tweede betekenis “stuk been met nog wat hesp aan”. Ook hier weer een metafoor getuige de grondbetekenis “knobbel, dikke bobbel”. CV 681. Zo ook het WNT onder knots I 1 Merkwaardig geeft Van Dale sv juist als Zuidnederlands “kort, dik meisje of vrouwtje”, dus met een ander geslacht als object. Zie ook knödske. BSS 40. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)

3) (1936) (luchtv.) berg (gezien vanuit de lucht).

• Knotsen zijn bergen. De Alpen zijn knotsen, de Balkan zit vol knotsen en wie alleen maar „boven die knotsen” zegt, bedoelt de knotsen tusschen Bangkok en Rangoon. (Tusschen Grasmat en Stratosfeer. Geïllustreerde Luchtvaartencyclopedie voor iedereen. 1936)
• Maar boven de bergen blijkt zich een zwaar onweer te hebben samengepakt — zware regen slaat nu neer, harde remousstoten rukken aan de nu voor de kust op en neer kruisende Fokker, die op schemer wacht om een aanval op de bergketen te doen. Maar het daglicht toont een onoverwinbare hindernis. Duizenden meters hoog torenen de stapelwolken boven die knotsen omhoog; er valt veelvuldig sneeuw; de storm jaagt van de bergen grote, vuile flarden drizzle het vliegtuig tegemoet. (De Telegraaf, 03/09/1969)

4) (1942) in de uitdrukking 'een knots van een': gezegd van iets dat erg groot is. Vgl. een joekel*, een knoert* van een…

• ... en vooral de knots van een goedendag. (Norbert Edgard Edmond Medard Fonteyne: Kinderjaren: twee musschen voor een penning. 1942)
• Een eindje verder ligt het meer... Ze zijn daar bezig een knots van een vrachtvliegtuig te ontladen. (Willy van der Heide: Start de Straalracer toch? 1955)
• Maar hij woont in een knots van een huis en rijdt altijd in grote sleeën. (Willy van der Heide: Kunstgrepen met kunstschatten. 1959)
• Toch kende hij ook voorspoed, want in 1739 kocht hij van Jacobus Loke een knots van een huis, ... (Willem Brakman: Een winterreis. 1961)
Maar ja, ze bezat een paar knotsen van huizen... (Rinus Ferdinandusse: Stukjes in de kraag. 1965)
• Op een goeie dag stond er inderdaad een knots van een agent. (Harry Boting: Wie geeft me de jatmous? 1966)
• De hele dag niksen in een knots van een villa. (Toon Kortooms: Help! De dokter verzuipt... 1968)
• Dat is een knots van een risico.... (Jan Terlouw: Oosterschelde windkracht 10. 1976)
• Met een fijn huissie, knotsen van meubelen. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Ze woonde in het Gooi, in Laren, in een knots van een villa. (Guus Luijters in Playboy, maart 1985)
• Ik ben namelijk verleden jaar op vakantie geweest en heb een knots van een jongen ontmoet. (Popfoto, oktober 1987)
• Twee knotsen van gouden lijsten, die ene is twee keer zo groot als dat kleine dingetje van jou. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• Het was inderdaad een knots van een spin, met haren op zijn dikke poten. (Daphne Deckers: Decksels. 2005)
• De Empire was een knots van een variététheater aan de rand van Soho, waar je je op rood pluche apelazarus kon drinken aan champagne. (Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen. 2005)
• Die behaarde prutser had wel een knots van een raceauto voor zijn huis staan. (Peter Langendam: Morgen gebeurt het. 2007)
• Een knots van een zegelring kon er niets aan afdoen. (Ben Haveman: Alles voor de dakgoot. 2011)
• Desplanches keek op zijn horloge, een knots van een ding … (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)

5) (1950) (steeds meerv.) (Vlaanderen, Barg.) centen. Syn.: lappen*.

• Knots. Het geeft de onzuivere, matte klank weer van een nikkelen of zinken frankstuk, zoals de benaming « rammelaar » in Brabant, in tegenstelling met de edele klank van een zilverstuk. Volgens J. Fr. Willems hadden vroeger veel geldstukken hun naam aan de klank te danken: alzo schelling (van schellen), klinkaard (van klinken), de heller (van een helder geluid), de blaffaard (van blaffen: faire reìsonner). Het fijn gehalte, dat een nobele klank geeft, heeft in vroegere eeuwen aan bepaalde gouden munten de benaming gegeven van Nobel en Rozenobel. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Maar 't was wel vijftienduizend knotsen in de sakosj geweest. (J.M.H. Berckmans: Taxi naar de Boerhaavestraat. 1995)
• (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)
• De veiling werd gefaciliteerd door Belfius. Eén obligatie kost 250 duizend knotsen.(www.monest.net, 08/11/2015)

6) (1960+) (jeugd) leuk, geweldig; ook als voorvoegsel gebruikt ter intensivering. Vb. knotsgek, knotsgezellig, knotsleuk.

• Het taalgebruik ivekt vaak verbazing. Niet alleen belegen uitdrukkingen als knotsgezellig', 'betoeterd' of 'snugger', maar vooral zinsneden als 'Uit het keukenraam stroomden geurige etenswalmen', 'ik zei gehumeurd' en 'Ze waren samen gaan wonen onder de naam Tranowitsch, zoals geen van beiden heetten.' (het Vrije Volk, 02/03/1968)
• Het is een voorbeeld van hoe een markt in het centrum van de stad kan functioneren en hoe knotsgezellig het kan zijn op de Grote Markt. (Nieuwsblad van het Noorden, 03/08/1972)
• Knots, leuk. Haarmem '65. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
• Ik zie Foel voor het eerst, denk, goddome, wat een knotsvent… (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Het was knotsleuk. (Alma Post: Een huis met zeven kamers. 2015)
• ‘Zo speelt de hema de sharia in de kaart, en voor je het weet lopen we allemaal in een boerka’, klaagt de pessimist in de geest van die altijd knotsgezellige Houellebecq. (Sylvia Witteman: Thuis mag ik niet zeuren. 2016)

7) (1951) (inf.) gek. Vooral populair gemaakt door de jeugdserie ‘de familie Knots’ (1980-1984). Soms versterkt tot: 'van de knotse'.

• Het lust mij hem te noemen: Zephhyr Da Costa. Dat „Zephyr" is dan de voornaam. Volslagen knots, natuurlijk. (Meyer Sluyser: Die en die is er nóg ... : een reportage over een voltooid verleden tijd. 1951)
• Thea keek Wanda aan met hulpeloze blauwe ogen.
`Stapelknots,' zei haar gelaat. (Sylvia Sillevis, alias Willy van der Heide: Drie meisjes en een cafetari. 1952)
• Zijn die mensen even knots! (J. Presser: De nacht der Girondijnen. 1957)
• Ze is een beetje knots. (Simon Carmiggelt: Mag 't een ietsje meer zijn. 1962)
• Zijn jullie knots!? Laat de muren van m'n herberg met rust! (M. Remacle: Ouwe Niek en Zwartbaard. Zwartbaard als waard. 1971)
• Die lui moeten wel getikt zijn. Hartstikke knots natuurlijk. (Johan Fabricius: Partnerruil niet uitgesloten. 1972)
• Laten we eens gaan kijken. In Zwitserland komen we tóch nooit meer, maar dit is eigenlijk even mooi, - volkomen knots. Echt móoi. (Simon Vestdijk: Bevrijdingsfeest. 1978)
• ... ik ben hartstikke knots geworden. (J.J. Voskuil: Bij nader inzien, 1963, 4e druk 1991)
• Ik word er nog eens knots van, wilt u dat geloven? (Lévi Weemoedt: Liefdewerk oud papier. 1980)
• De avond dat ik je moeder leerde kennen was ze wanhopig en ze liet me een brief van jou lezen. Die was zo volkomen knots dat ik woedend de deur uitliep. (Alfred Kossman: Hoogmoed en dronkenschap. 1981)
• ‘Je bent knots,’ meende Lev. ‘Je hebt prachtige handschoenen maar je draagt ze niet.’ (Leon de Winter: De ruimte van Sokolov. 1992)
• zij zijn beiden kierewiet, kiedewiet of knots. (Agnies Pauw Van Wieldrecht: Vin-je dat we een hoed op moeten? Persoonlijke herinneringen aan een bijna vervlogen levensstijl. 2003)
• Als je in je eentje zit, word je daar helemaal knots van. (Vrij Nederland, 02/10/2004)
• Je bent echt knots dat je daar zo veel geld aan uitgeeft, doe normaal, vrees God! (Lale Gül: Ik ga leven. 2021)