Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-09-2022

klomp

betekenis & definitie

1) (1906) (Barg.) grote neus. Vgl. aardbei*; boegspriet*; domper*; flip*; fokkenmast*; gaffel*; gevel*; gieber*; giechel*; gok*; kalebas*; kapstok*; karbonkel*; keg*; klus*; knol*; koker*; komkommer*; luifel*; mop*; retteketet*; scheg*; snotfabriek*; snotgat*; snotkoker*; snotterd*; snufferd*; snuiterik*; stofzuiger*; toeter*; tromp*; trompet*; voorgevel*; zoutvat*.

• Klomp: groote neus. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Daar hei je,... zong vreemd ingehouden Manus' hooge stem,... klaverboer op de mat!... mit soo'n swarte klomp,... dat is vastigheid meid... fijn... ga je glinstere in 't sonnetje... fijn! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Aggenebbisj, je mooie Snooge, Pappie, roove ze je zoo onder je klomp weg! (Israël Querido: Het volk Gods. 1932)
• Onderzoeken we nader de taalschat van het Argot en het Bargoens, dan merken we op dat deze, in grote lijnen, uit drie soorten elementen bestaat. Allereerst kan het verschil tussen de geheimtalen en het Algemeen Beschaafd liggen in afwijkende betekenissen van gelijkluidende, zo niet altijd gelijke woorden, als brasem voor „kerel", klomp voor „grote neus", of pop voor „gulden". (Dr. Marius Valkhoff: Argot en Bargoensch. 1933)
• Klomp: grote neus. (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• (Drs. H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol: De Brabantse spreekwoorden. 6e druk. 2003)

2) (1922) (Barg.) dikke buik.

• Roojem fader... dié se klomp is één krats!... gaant na ham... Kâ je nie meer kwijt... an de rikketikkebons auk nie!... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)

3) (begin 20e eeuw, vero.) (Vlaanderen, Barg.) vijffrankstuk.

• Klomp. zn.v. Bargoens ofte dieventaal: (zilveren) vijffrankstuk. Het woord is thans definitief uit het Mechels taalgebruik verdwenen. Oude uitdr.: mé kloempe zitte = geld bezitten, (vermeld bij H. Coninckx). (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)