Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-05-2023

kat

betekenis & definitie

1) (1907) (ook wel: katje) (Amsterdam, politie, sold., zeem.) standje, bekeuring, afstraffing. Bargoense uitdrukking, ontwikkeld uit bekattering*, van het Hebreeuwse ‘meqatreig’ (satan). Van iemand die een uitbrander krijgt, zegt men dat hij of zij ‘afgekat’ wordt. Woordspeling uit de volkstaal: 'Nog zo'n katje en ik heb een bontjas' (Inez van Eijk: Zo lust ik er nog wel een. 1980).

• Een uitdrukking ... die me een katje zou hebben bezorgd van m'n inspecteur, als ik vroeger zoo iets in de theorieklas zou hebben gezegd... (Op het dievenpad. Verhalen uit het leven van een Amsterdamschen rechercheur, naverteld door J. Feith. 1907)
• Tegenover dit taalbederf staat echter een ander verschijnsel van gezonden aard, namelijk dat in Indië een groot aantal aardige woorden in omloop zijn, die, Nederlandsch van klank en zelfs van stam, in het moederland geheelonbekend zijn. Zoo spreekt men ginds van een glimpieper (gluiper), een gladakker (straathond), de boei (gevangenis), een bultzak (matras), een knaap (tafeltje), een katje (berisping, standje), een klipsteen (halfbloed, femininum: klipsteentje), een biekje (paard), een wagen (rijtuig),een ronzebons (fanfarecorps,fuif), de stipzolder (rekenkamer), een handschoentje (een bij volmacht gehuwde vrouw), een labaar (lange jas) enz. (de Groene Amsterdammer, 26/06/1920)
• Hij ging zich met een blank geweten melden en kreeg terstond een vinnig „katje" van den kolonel over het lawaai bij zijn linkersectie…. (A. Roothaert: Spionnage in het veldleger. 1933)
• Een katje geven, beschuldigen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Kat. Gesel, waarmee de matrozen gestraft werden, soms „kat met zeven staarten” genoemd naar het aantal touwen waaruit hij bestond. lemand een katje geven. lemand een berisping, een stevig standje geven. Algeleid van: „met het katje geven”. (F. Kerdijk: Alles wel aan boord. Spreekwoorden en zegswijzen ontleend aan het Nederlandse zeewezen. Derde herziene druk. 1946)
• Hij doet alleen z'n dienst om geen katje te krijgen! (Piet Bakker: Cis de Man. 1947)
• Echt Piet. Geeft ons over ’t graf heen nog een kat. (Simon Carmiggelt: Kroeglopen. 1962)
• Willy is trouwens sowieso altijd degene die de kat krijgt als er weer eens iets in artiestenkringen is gebeurd. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen paul. 1968)
• Na afloop enthousiast over deze ‘Vuist’ Willem gebeld. Had daar veel succes mee, want hij zat er mee in dat ie Seth geen kat had gegeven, maar zo'n opmerking had echt niet gekund. (Wim Kan: De dagboeken 1968-1983. De televisietijd. 1989) (geschr. 1975)
Doerak, spoog ze uit, doerak, vuile doerak, wou jij mij een kat geven? (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Wanneer zie je Rotterdam nou op de buis? Alleen asze kenne late zien hoe hier op 4 mei om 8 uur 's avonds de trams gewoon doorrije. Dan krijg Rotterdam nog effe gauw de kat. (J.A. Deelder: Drukke dagen, 1988)
• Een bekeuring noemen ze in Utrecht een 'knak'. In oud-Amsterdam luidt de term een 'kat'. (Leo Van Heijningen: Politietaal. 1990)
• Nederlanders hebben bijvoorbeeld heel veel moeite om een compliment te geven. Dat krijgen ze nauwelijks over hun lippen. Altijd zullen ze eerst een katje maken. ‘Ik vond je haar vroeger veel leuker staan,’ roepen ze dan bijvoorbeeld. (Rick de Leeuw: De zin van het leven. 2012)

2) (1991) (inf.) afk. van katalysator.

• De katalysator (kortweg kat) keert weer terug in de oorspronkelijke toestand. (NRC Handelsblad, 12/04/1991)
• Rijkeboer en Klaver vermoeden dat de katalysator bij lage vermogens als oxydatiekatalysator werkt en bij rijker worden van het mengsel bij lambda ‘blijft hangen'. Vanaf dat moment is de auto dus een auto met drieweg kat en worden ook de stikstofoxyden weggevangen. (NRC Handelsblad, 05/09/1991)
• De prijslijst van de VW Golf met dieselmotor begint bij ƒ 36.282 voor de CL met een gewone 1,9 liter 48 kW krachtbron zonder kat. (Algemeen Dagblad, 24/10/1992)

3) (18e eeuw) (Leiden) burgermeisje dat met een student vrijt; slettenbak; snol, ontuchtige vrouw. Het WNT citeert o.a. I. Teirlinck (Woordenboek van Bargoensch (Dieventaal). 1886).

• De meid, die 'er nou woont, (t. w. bij zekere hospita), ken ik an 'er oogen wel zien, dat ze en kat in 'er hart is, die hy ras tot zen devotie zel krygen; want je kent em, hy ontziet geen geld. (Justus Van Effen: Hollandsche Spectator. 1731-1735)
• Hoer: Kat. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Van een vinnig meisje — ook van eene hoer zegt men: zij is eene kat. (Pieter Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1806)
• Van een snibbige of vinnige vrouw, van een snibbig meisje wordt gezegd dat ze “een echte kat is”. In het Bargoens is een kamerkatje of een kat een publieke vrouw. (De Brabantse folklore. 1964)
• Ook bij de samenstellingen op -kat vinden we een erotische component: slenterkat ,, Bargoens voor straathoer ” en studentenkat „ meisje dat met studenten uitgaat ”. De erotiek is hier echter ontdaan van alle glamour. (Hollands Maandblad. 1981)
• Vermoedelijk in Breda zetelde voorts "Mama Picarr" en in Den Haag kennelijk "Mama P Binnenmoeder van eene algemeene Kanarykooi". gevuld met "Haagsche Kamerkatten" = 'hoeren'.... (Elly Groenenboom-Draai: De Rotterdamse woelreus: de Rotterdamsche Hermes (1720-'21) van Jacob Campo. 1994)
• De Leidse burger had van zijn kant ook niet veel op met 'het' student. Dat blijkt wel uit het volgende. Iedereen kent het woordje kat voor 'snibbige vouw' of 'snibbig meisje'. Minder bekend is tegenwoordig kat in de betekenis 'slet' of 'snol'. De 19de eeuwse schrijver V. Loosjes maakt in zijn boek 'Nieuwe Zedekundige Uitspanningen' duidelijk waarom een lichtzinnig vrouwelijk wezen met kat wordt aangeduid. ,,Dat men een ontuchtig vrouwspersoon (vanwege de krolsheid der katten) vrij algemeen den naam van kat geeft, of wil men dat zoogenaamd gerijfelijk deel der kunne zachter betitelen, ze katjes of poesjes heet.'' De Leidse bevolking vond het kennelijk hoogst ongepast dat een burgermeisje het met een student aanlegde. Daarom noemde hij zo'n meisje dan ook kat 'studentenhoer'. Slettebak zouden wij tegenwoordig zeggen. (Hans Heestermans in Leidsch Dagblad, 19/10/2001)

4) (1886) (Barg.) geldriem; fooi. Het WNT citeert I. Teirlinck (Woordenboek van Bargoensch (Dieventaal). 1886).

• In het Hoogduitsch spreekt men nog van eene Geldkatze, voor een geldbuidel, geldriem. Is het toeval, dat in het Bargoensch de dieven onder een kat ook den geldriem verstaan (Onze Volkstaal, III, 196)? Of het wel zoo zeker is, dat men een pot met geld juist een katskop noemt wegens de uiterlijke overeenkomst met een kattenkop, meen ik te moeten betwijfelen. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 12. 1893)
• Kat, (barg.), geldriem. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Kat: geldriem. Ook: fooi of hoer. Een katje van een beisje. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• In het Bargoens is 'de kat' een uit het Jiddisch afkomstige verbastering, waarmee de opbrengst of de buit van een criminele activiteit wordt aangeduid. (de Kampioen, december 1996)

5) (17e eeuw) (inf.) vrouwelijk geslachtsdeel. Syn.: poes*.

• 'k Geef geen muys meer aan de kat. (Den Vrolyke Tuchtheer. 1730)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)

6) (1938) (havenarb.) hijscabine van een brugkraan.

• Op de begane grond wordt nu de ‘leng’ ‘aangepikt’ en boven ‘afgepikt’; de arbeiders op de begane grond geven door bepaalde kreten hun instrukties aan de kraandrijver of wel ‘kraantje’, die, zittend in de ‘kat’, een klein hokje van waaruit hij de kraan bedient, het hijstouw op de juiste hoogte moet brengen. (De taal der amsterdamse veemarbeiders in De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32. 1938)
• Kat: hijskabine van een brugkraan. (NRC Handelsblad, 10/10/1970)

7) in de betekenis van gage, soldij, kijk onder katje (3)*.