Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-07-2022

kapoen

betekenis & definitie

(17e eeuw) (< Picardisch, capon, deugniet) (scheldw.) verachtelijk persoon. Het WNT citeert Bredero: "Fy gy rekel, gy uyl. … Gy buffel, gy esel, gy stier, gy bock, gy bul, gy var, Gy Kalf, gy kapoen, gy Olyphant als gy bent, Gy kinckel..." Ook een scheldwoord voor jood. Vanwege de besnijdenis. Een kapoen is eigenlijk een 'gecastreerde haan'.

• Daar ziet hi zo naauw niet op, als er maar geld te winnen is al waren het ook Jooden of Turken; zulke kapoenen heb ik ook al aan myn tafel gehad, somwijlen zagen zij er uit om kinders meê naar bed te jaagen… (Wolff & Deken: Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut; of, de Gevolgen der Opvoeding. 1793-1796)
• (Hendrik Jacob Koenen: Geschiedenis der Joden in Nederland. 1843)
• Gelukkig betekent kapoen ook «deugniet», al zal de milde bijklank die dit woord vandaag heeft vroeger wel ontbroken hebben. Het was namelijk een regelrecht scheldwoord voor joden; vanwege de besnijdenis, snapt u? (Het Belang van Limburg, 06/12/1995)
• De naam kapoen werd in het verleden ook gebruikt als scheldnaam voor een jood. In de besnijdenis die bij joden gewoon is, zagen onze voorvaderen aanleiding tot de kwaadwillige vernoeming naar een gesneden haan. (Frans Collignon: Het woordenreservaat: oude en nieuwe woordschatten in de Nederlandse taal. 2004)
• kapoen [Lat. caponem, gecastreerde haan, van de naar de besnijdenis verwijzende scheldnaam 'kapoen' (deugniet) voor jood, gew.]. (Boele de Raad: De big 5 persoonlijkheidsfactoren. 2006)