Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-04-2024

kanker

betekenis & definitie

1) (1960+) (inf.) als voorvoegsel gebruikt ter intensivering. Kankernep (heel slecht); kankerlou (heel goed).

• En jouw hoofdredacteur en jij en je hele krant die mogen dan wel een grote kankerbek opzetten tegen alles en iedereen, maar als het om de politie gaat is jouw hoofdredacteur heel kleintjes en dat is maar goed ook. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
Godverdomme, dacht de kelner, wat een kankerland. Wat een teringetterpestenpokkeland. (Helga Ruebsamen: De heksenvriend. 1966)
• Geef ik me daar even een kankertrap onder zijn reet... (A. Moonen: Omgelegde dagen. 1984)
• Wij hadden intussen dat krakersclubje, wij, dus Petrus en Bobbie en ik en daarmee hebben we toen dat kankergeintje gehad. (S. Montag: De Alibicentrale. 1990)
• Bijna iedereen is al door Smith uitgemaakt voor kankerjunk. (het Parool, 26/01/1991)
• Al die kankerzooi in de wereld. (Oor, 09/04/1994)
• Je moet je vuile kankerbek dichthouden, jij! (Hans Sahar: Hoezo bloedmooi.1995)
• O, blijf toch zitten, Moppie, je hoeft voor mijn niet die kankerdeur open te houwe, ik glij er wel zelf in. (Yvonne Keuls: Lowietjes smartegeld. 1995)
• Ter Steege heeft overigens gelijk in zijn beschrijving van de kankerzooi die in de Amsterdamse ondergrondse is ontstaan... (HP/ De Tijd, 05/04/1996)
• Ik spuit me de kankertyfus. (Nieuwe Revu, 17/09/1997)
• Hij vertelde dat hij die kanker-Amerikanen het liefst allemaal, stuk voor stuk, met hun ballen in een jampotje, van Irak naar L.A. zou laten zwemmen. (Kees van Beijnum: De oesters van Nam Kee. 2000)
• ‘Kankermeid, wat zei ik nou tegen jou?’ riep de moeder. (Martin Bril: Hollandse luchten. 2000)
• De eerste bewoners verschijnen tierend en scheldend aan dek, stelletje godverdommese klootzakken, kanker-yuppen, denken zeker dat de hele stad van hun is! (Robert Anker: Hajar en Daan. 2004)
• Haarlem is een kankerstad. Leiden is een kankerstad. In Den Haag, dat dankzij ado Den Haag helemaal een tyfuskankerklotestad is, worden ze gek. (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• Met de wijsvinger van m’n andere hand trek ik aan m’n ooghoek. Shit man, hij wil er niet uit, ik knipper me rot, maar hij zit kankervast. (Peter Drehmanns: Blackpool. 2005)
• Hé jij daar, wil je je kop houden met je christelijke kankerliedjes! (Vrank Post: Mijn zwarte ziel. 2008)
• ‘Hou je kankerbek!’ schreeuwt er een. (Joost Niemöller: Deltablues. 2008)
Hoe je Van Bastens uitscheldt? Gewoon een capuchon op, zodat je lekker onherkenbaar bent en dan mateloos tekeergaan. Tip: zet voor elk woord het begrip kanker. Dus: kankertrainer, kankerclub, kankerspits, kankerkeeper, kankerarena, enzovoort. (Youp van ”t Hek: Omdat jij mijn beste vriend bent. 2010)
• Zet die kankertyfusshitkolereradio uit, vuile straathonden!! (Khalid Boudou: Het schnitzelparadijs. 2011)
• Oké, weg met die kankertroep. (Lydia Rood: Kus me. Kus me niet. 2011)
• En nog iets: ik vind er ook niks aan. Kankerfeest…! (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Dus je laat gewoon al je shit achter op een pleintje waar je niemand kent? Wat een kankerdomme actie, man. (Saul van Stapele: Witte panters. 2012)
• Ik kan dat godvergeten kankerdorp van jullie nerregens vinden … (Pepijn Lanen: Sjeumig. 2013)
• Kankerwoonboten, vloekt Iglo, we kunnen hier niet aanleggen. (Jamal Ouariachi: 25. 2013)
• Wat is dat met die kankerherrie hier? (Kim van Kooten: Lieveling. 2015)
• Jo mattie, alles cool? Kijk deze filmpje dan. De skotoe in 010 gaat daarin echt over de schreef, G. Ze nakken een verwarde automobilist kankerhard met z'n vieren, man. (www.geenstijl.nl, 04/02/2015)
• Zo cirkelt de directe democratie een tijdlang rond weinig opwindende thema’s – en reeds vraagt menigeen zich af of hij dáárvoor, godkolere, die ene mooie middag van zijn kankervakantie moest opofferen. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)
• Schiet op. Ik heb geen tijd voor dit kankergedoe. (Henk van Straten: Bidden en vallen. 2015)
• ‘Ik maak ze dood!’ riep hij. ‘Ik maak ze allemaal kankerdood!’ (Henk van Straten: Bidden en vallen. 2015)
• Luister, Tommo: vóór woensdag. Dat is kankerbelangrijk. (Mick Johan: Totemdier Arafat. 2017)
• S. baalt dat Peter R. ‘kankergeluk’ heeft gehad. (Paul Vugts: Afrekeningen. 2017)
• Voor mij was dat toen het slimste om kankerhard over de situatie bij Top Notch te roepen, zodat als ik weg ging fans achter mij zouden staan. (Rajko Disseldorp: Hiphop in Nederland. 2017)
• Een perfect uitgevoerde Hitlergroet sluit hij af met de woorden: ‘Sieg Heil, kankerneger!’ (Freek van Kraaikamp: Elitepauper. 2018)
• bijwoord om het eropvolgende adjectief extra kracht bij te zetten (door sommigen als aanstootgevend beschouwd). (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)
• Boven op iemand springen, dat doe je gewoon niet. Dat is een kankerstreek. (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)
• Ik ben en blijf Solo Strijder, ik heb dit allemaal in mijn eentje gedaan en in mijn eentje zal ik alle haters naar hun kankermoeder trappen. (Dieuwertje Heuvelings: Auxiety. 2020)
• Als je nu niet meteen die kankerradio uitzet, dan schiet ik hem uit! (Def P: Heen e… Onweer. 2020)
• Ja, en dan die kanker-rukwinden. (Frans Douw: Het zijn mensen. 2021)
• Er zijn helemaal geen dieren. Alleen eenden. Eenden zijn echt kankersaai. (Sylvia Witteman: Een visgraatjas met haaiengrijns. 2021)
• Devrim werkte achter de kassa in een tankstation. ‘Dus ik dacht: die hondenvreter wil me gewoon ballen of zo, wat ook begrijpelijk is, aangezien ik kankerlekker ben, maar dan wijst hij opeens naar een reep Snickers. (Lale Gül: Ik ga leven. 2021)

2) (1994) krachtterm gebruikt om ongenoegen mee uit te drukken. Ook uitgebreid tot: kanker-kut-tyfus-tering e.d.

• Tegen Penthouse zei Brood: ‘Ik heb niets dan kanker-kut-tyfus-tering-herinneringen aan school. (Jan Eilander: Rock 'n Roll Junkie. 1994)
• Dat nieuwe suède Boss-jasje van hem was jaloersmakend mooi, moest minstens vijftienhonderd piek gekost hebben. In de winkel. ‘Kanker man! 2011, nog niet eens een rond getal! (Kees van Beijnum: De oesters van Nam Kee. 2000)
• Ik moest het woordje “godverdomme” maar snel uit m”n vocabulaire schrappen – in de klas. Kanker, wat kut. (Clifford C. Cremer: Bomberjack. 2000)
• Ze praten alleen nog maar in een- en tweelettergrepige woorden. Fuck. Klote. Kanker. Yo! Grrr. Wrahgh! (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• (Hans Heestermans: Het Leids Woordenboek. 2007)
• Als je speciaal wilt zijn, leer dan om te beginnen echt Nederlands spreken en schrijven.’ Ook mocht ik niet meer schelden. Ik kon zomaar ‘fock’ of ‘kanker’ zeggen. (Khalid Boudou: Iedereen krijgt klappen. 2013)
• Ik heb geen wifi hier. Kanker. (Nadja Hüpscher: In het wild. Gesprekken van de straat. 2013)
• Kanker, ik ben moe, man. (Menno Pot: Vak 127. 2014)

3) (1983) (jeugd) (ter intensivering en meestal in samenstellingen) er goed, leuk enz.

• Het is kankergoede muziek, mooi doordacht, maar altijd stelend, leunend op ontwikkelingen die met fantastisch rooms opportunisme eerst zijn gewogen en gewikt. (J. Bernlef: Perfektie met een gaatje. 1981)
• Een paar jaar geleden werd ‘kanker’ onder jongeren populair als positief bijvoeglijk naamwoord.
‘Een kankervette plaat.’
‘Zullen we gaan zwemmen?’
‘Kanker!’ (Oftewel: ‘goed idee’.) (Jan Kuitenbrouwer: Eik bes leuk. De taal van vandaag. 2014)
• Een vriend staat tegen de muziek te schreeuwen dat het 'zo kankervet' is. (Tim den Besten: Zou er wifi in de hemel zijn? 2017)