Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-03-2023

kalis

betekenis & definitie

(16e eeuw) (< kalo, zigeunertaal voor zwart) (inf.) vagebond, schooier, kale neet; kerel zonder geld; iemand die weinig of niets te verliezen heeft. Volgens een zekere Dr. A. Kluyver (zie Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. 1895) zou ‘het vroeger zoo bekende woord kalis afkomstig zijn uit de taal der vagebonden, en ontleend aan de taal der Zigeuners’. Dortenaars gebruiken en verstaan dit woord tegenwoordig nog in deze betekenis. Voorheen werd het meermaals gebruikt door Bredero en Cats (de laatste o.a. in den Spiegel van den ouden en nieuwen tijd): “Zie! als een hemelsch plaag komt op de aarde dalen,
En gaat een schaap, een kalf, een paard, een ezel halen,
Of uit een rijken stal of van een schamel man,
Die (mits zijn klein beslag) geen schade lijden kan;
Gij zult dan niet alleen den kalis hooren klagen,
Vermits hij dit verlies onmagtig is te dragen;
Gij zult den rijken zelfs zien kwellen zijnen geest.”

• Sy doed soo meenig Mensch benouwen,
dunne kleeren die verkouwen,
't Valt een Kalis alsoo bangh. (Pieter de Vos: Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff). 1650-1750)
• Zy hadt eens vyftig pondt op interest gegeeven,
En tegens tien parcent, aan iemant van haar neeven,
Een kalis in zyn huis. want eer het jaar verscheen,
Was die koezyn bankrot, en 't huisje stondt alleen. (Lukas Rotgans: Boerekermis. 1708)
• Wat weet het Actiespel den vrienden moet te geeven:
Een Kalis maakt fortuin by't weelig Actie leeven. (Anoniem: Het groote Tafereel der dwaasheid. 1720)
• 't Is een kaalis. Dat is, een die kaal is. Ziet de Fakkel bladz. 158, in Kaal. Zo vind men'er al veele van kalisbende. Doch 't is dikwijls: Hoe kaalder, hoe royaalder. Men houde zulk eenen voor een man van groote kaaliteit. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel I. 1726)
• Maar dezelde Guihertus a verhaalt ons van een Abt, ik zegge niet van een kalis of onnozelen hals, maar van een Abt….(Hugo Franciscus Heussen: Oudheden en gestichten van Delft en Delfland, mitsgaders van 'sGravenhage. 1744)
• Zoo een kalis trouwt een rijke 't Jan, die is er dan wel aan. (De Taalgids. 1862)
• Onwillekeurig tracht men kalis af te leiden van kaal, omdat een kalis in de zeventiende eeuw zeer vaak hetzelfde is als een arme drommel. (Jacob Verdam: Verzameling overdrukken, artikelen en brieven uit het bezit van… 1870)
• (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 224
• Kalis: zn. Drukte, omhaal. De betekenis gaat terug op ‘vagebond, landloper, schooier’, maar ook ‘pierewaaier, pleziermaker’. Het woord gaat terug op kales, het bij de Spaanse zigeuners gebruikelijke meervoud van kal ‘zwart’, en als ‘zigeuner’, en naam waarmee de zigeuners zichzelf noemen. BEW 231. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)