Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2023

juut

betekenis & definitie

1) (1931) (oorspr. te Amsterdam) (Barg.) politieagent. Een stille juut: een rechercheur. Van Bolhuis (1937) vermeldt de vormvariant 'juto'. Bekend is het kinderversje: Juut, juut, juut. / Daar komt een smeris aan/ op een hobbelpaard/ door de Kalverstraat.' Straatjongens gebruikten in het begin van de 20e eeuw de waarschuwingskreet 'Juut, bal in je zak' wanneer een politieagent naderde. Aanvankelijk enkel gebruikt bij het straatvoetbal.

• Zoo heet een agent, een kip, maar ook een smeris, maar ook een latkip, maar ook een krauter, en ook een bout, en ook een koperstuk, en ook een prinsemerij-lot, en ook een Juto. (Israël Querido: Mijn zwerftochten door Jordaan en donker Amsterdam. 1931)
• Woorden, waarvan de betekenis aan de mens onaangenaam is, worden vaak omschreven of een niet algemeen gangbare benaming ervoor in de plaats gesteld. Bijvoorbeeld voor gevangenis: bajes, lik, achter de tralies enz.. Voor politie: smeris, juut, prinsemerei, klabak, luis. (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939)
• De man, die zichzelf binnenste buiten kon keeren riep een politieagent aan, die juist langs kwam. „Vertel maar es, wat er aan de hand is" zei de juut. (de Groene Amsterdammer, 21/10/1939)
• Ziet onze gedisciplineerde, goed-ontwikkelde, beschaafde agenten van thans en ge begrijpt, hoe nu de groote massa van het volk niet meer zou dulden, dat ze, zooals in tijden van mindere beschaving geschiedde, door de straatjeugd openlijk zouden worden uitgescholden voor „juut”, „hoed”, „smeris”, „adoot”, „klabak”, „helm”, enz. (A. Mineur: Echt Rotterdamsch! Schetsen uit straat- en volksleven der oude Maasstad. 1941)
• Spannende gebeurtenissen waarin achtervolgingen door klabakken, smerissen, adoten, juten zoals ordebewaarders in het jargon der jeugd toen heetten.... (Leeuwarder Courant, 31/05/1949)
• 'Pas op... een juut achter je,' grapt er iemand. (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Vrouwen en flikkers meten hun bek houden / Gezinnetjes blijven natuurlijk heilig / De juut en het leger worden alsmaar sterker / Want je bent een stomme rechtse lul. (Tedje en de Flikkers: Gooi Van Agt het raam uit. 1979)
• Of met die andere juten, voor wie we nummers zijn, twee nummers uit een dik dossier? (Jan Brokken: De provincie. 1984)
• Het was de tijd waarin opgeschoten jongens 'gassies' werden genoemd, en politieagenten 'juten'. Het was de tijd waarin de Sluizers, eerst nog met stoomtreinen, later met gestroomlijnde vierwagentreinen, naar Rotterdam reden. (Maarten 't Hart: De steile helling. 1988)
• Hij schiet hartstikke gericht, die juut. (A.F. Th. Van Der Heyden: Advocaat van de hanen. 1990)
• Ze moesten waarschuwen als er een 'juut' aankwam. (Elsevier, 05/10/1991)
• ‘Juten’ waren voor Robby een soort opvoeders die hem tot steeds grotere snelheid aanspoorden. (A.F. Th. Van der Heijden: Weerborstels. 1992)
• ... een jongen zoals ik werd er aangeduid als een ‘gassie’; een agent noemde men een ‘juut’. (Maarten ‘t Hart: Het woeden der gehele wereld. 1993)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) p. 39
• Kankerlijers, die juten! (Nieuwe Revu, 19/07/1995)
• Een middelvinger opsteken, schelden. Gisteren nog: kankerlijders, kankerjuten. (Vrij Nederland, 14/08/1999)
• We bellen de juten wel om ze te vertellen waar we jou hebben achtergelaten, oké? (Louis Ferrante: Bajestijd. Memoires van een maffiaman. 2008)
• Wegwezen nou, anders stuur ik voor de verandering jou de juten op je dak. (Lydia Rood & Niels Rood: Voorgoed verdwenen? 2009)
• Ik was net in de Warmoesstraat en daar hebben ze een juut in een keldergat gegooid. (Martin Schouten: Het palingoproer. 2012)
• Hé juut, wat doe jij nou zo vroeg op? (Mano Bouzamour: De belofte van Pisa. 2013)
• Zo had de politie het uiteindelijk druk op P2 én het Leidseplein. Typisch de juut: geen gevoel voor humor en niet al te slim. (Menno Pot: Vak 127. 2014)
• Sommige jongens vonden vluchten voor de juut leuker dan het voetballen zelf. (Maarten Spanjer: Spanjer in stukken. 2016)
• Die klotejuten hebben me een loer gedraaid. (Paul Roozendaal en Marleen Hartog: Uit de goot. 2016)
• De plisie, man! De juten! (Peter Drehmanns: Van de wereld. 2018)
• De stank van kots en uitwerpselen ontneemt Klaas de adem bij het passeren van de bewaarcellen van het onderkomen van de juten in de Groote Pauwensteeg. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)

2) (1992) (Brabant, scheldw.) Belg.

• (Jan Naaijkens: D’es Biks, Een verklarende lijst van een aantal Beekse dialectwoorden, aangevuld met enkele taalverschijnselen en toegelicht met voorbeelden en uitdrukkingen die ontleend zijn aan de Beekse volkstaal en het Beekse volksleven, Hilvarenbeek, 1992)
• Juut: Soort peer. ’n Juutepèèr is een wat onooglijk peertje dat praktisch niet meer voorkomt. Ook scheldnaam voor de Belgen: Bèlze juut! ’n Jongen die scheel kijkt, werd uitgescholden voor “schèèle juut!”. DEB 69. Kromme juut (krómme juut): persoon met een kromme rug. Juut is een juttepeer. RW I 43. Schèle juut: schele. O 45. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)

3) (19e eeuw) (alleen verkleinvorm) zie joetje*.

• juutje, tien gulden, Smis 1939, 1943. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)