Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 02-01-2025

jorisvaar

betekenis & definitie

(18e eeuw) (< Joris, naar Sint-Joris genoemd gesticht + vaar, vader) (vero.) hoofd van een krankzinnigengesticht; verzorger van hulpbehoevenden; ziekenvader.

• Ik hebbe goet gedacht (gelyk Erasmus zyn lof der zotheit opgedragen heeft aan de scherpzinnigste verstanden des werelts) geen beter bescherm-heer van myne Min in 't Lazarus-huis te zullen vinden, als de wytvermaarde naam van U E. door uwe voorzaten zo in artsenyen, als door u in vergaarplaatsen, en saletten der Jufferen verheven; ik hebbe in myn tyd eer ik de dorpere kust van Guinee, (doch aangenaam door haar Goutmyn) bezocht veel in Genees-kunst gezien, en een tal van wel geboorde mannen weinig behaagt, vermits gezien heb dat de wereld in gekken bestaande niet wel te vernoegen is indie armste Broeders der verstanden; ik hebbe niet mind in saletten der Jongezellen veel uitsporigheden der liefde gezien, die my stoffe geven met Democrites alles te belagchen, dat ik eindelyk na de andere werelt op een vergunde hoop van een hoger geluk gestegen in het aangezichte der Zwarten myn ooge verlustede in een getaande verwe; zo heeft de quaatwillige Fortune met my getobbelt, tot ik eindelyk geen tegengift vindende voor de tirannyen der liefden my hebbe overwonnen gevonden van haar trouloosheid; des ik U E. verzoeke myn nagelatene kluchtspelen te erkennen als U E. eigen, de zelvigen te verdedigen, gelyk een bequaam voorvechter tegen de lasterende werelt, en voornamentlyk tegen de Messieurs Nil volentibus arduum, die, gelyk zy de Parnas, in roer stellen, veel op myn Min in 't Lazarus-huis met berispingen zullen voltiseren, maar zo U E. naam niet de pyne waart acht haar te bekibbelen, zo wystse na Jorisvaar. (Willem G. van Focquenbroch: De min in 't Lazarus-huys. 1732)
• Jorisvaar: hoofd van een krankzinnigengesticht, voorheen derhalve ook dolhuisvader geheten. Begrip uit de achttiende en vroeg-negentiende eeuw. Joris verwijst naar de naam van de vrome ridder die de christenvretende draak versloeg, reeds in de Middeleeuwen patroonheilige van welzijnswerkers in toenmalige inrichtingen van liefdadigheid. Vaar is de gecondenseerde vorm van 'vader'. (Het vrije volk, 11/09/1989)

< >