Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-09-2020

Joris

betekenis & definitie

(1998) (euf. of sch.) mannelijk lid. Syn.: Bello*; Gerrit*; Janus*; Jodocus*; Joost* enz.

• Haar benen weken en de mollige dijen werden zichtbaar. En opnieuw vatte ze hem. ‘Nou nou, die joris is wel een okkeloen geworden, generaaltje. (Heere Heeresma: Pompen of... Prachtporno uit de Drasdelta. 1998)