1) (1960+) (jeugd) opvallende leerling.
• Joop: Jeugdtaal uit de jaren '60 en '70 voor een 'opvallende leerling. Gaat wellicht terug op een historische figuur? (het Vrije Volk 12/11/1990)
2) (1996) (scheldw.) sulletje. Syn.: watje*. Het is een opvallend fenomeen dat een woord dat eerst een positieve connotatie heeft, later in de jeugdtaal een negatieve betekenis krijgt.
• Een paar leerlingen van het Stedelijk Gymnasium in Utrecht slepen een ijshockey-stick mee. De tijd dat een gymnasiast vrijwel automatisch als een balletje, watje of joop werd beschouwd, is voorbij. (de Volkskrant, 02/02/1996)